244 mei ijk van den vorm der daarop voorkomende namen, door den lieer Leemans in zijn meermalen aangehaald verslag aan de koninklijke akademie van wetenschappen is medegedeeld, is te belangrijk dan dat wij zouden trachten daarvan den hoofdinhoud door onvolledige uittreksels terug te geven Het verdient in zijn geheel te worden gelezen, in verhand met hetgeengedeeltelijk op heizelfde onderwerp betrekking heb bende, door prof. Kern is te boek gesteld zoo in dit deel van het Archief, als in de Taal- en letterbode van 1871, 2e. aflevering, bladz. 89109. Uit de bijdrage van laatstgenoemdenonder den titel //Nehaiennia" in evenbedoeld tijdschrift geplaatst, leeren wij voor het eerst die geheimzinnige godheid in haar waar karak ter kennen. Door zijn grondig onderzoek is voor goed een einde gemankt aan den onzin die eeuwen lang door heele en halve geleerden over haar, hare dienst en de plaats harer vereering in tal van diepzinnige geschriften is uitgekraamd 1). Was het tot nu toe aan niemand hunner gelukt, eene zelfs maar schijnbaar juiste of tamelijk bevredigende oplossing van het raadsel te gevenhet onwederlegbaar betoog van dr. ICern heeft alle onzekerheid weggenomen en allen twijfel doen verdwijnen omtrent de ware beteekenis van den naam en het eigenlijke wezen onzer Zeeuwsche godin. Naar zijne verklaring willen wij voortaan in haar eene heiden- Daargelaten de onthullingen, die ons worden medegedeeld in het niet minder mysterieuse „Oera Linda Bok." Wie had ooit de hooge afkomst vermoed, welke haar daar wordt toegedicht? Onze goede Nthalcnnia de stugge Minerva, de stichteres van Athene, in verkeer met den magtigen god der zeedie toen al neef Teunis heettewelke naam na verloop van dui zenden jaren weer in den mond van den christen matroos is terug gevon den 't Kan dan ook wel waar zijn geweest dat ze htm op Walche ren heeft geholpen bij het trekken van schepen en eigenlijk daarom „Xeel haal in," later verbasterd„Xehalcnnia is genoemd, zoo als de scherpzinnige Lydh.s beweert in zijne Discep/alio epislolica etc., aangehaald bij Gahgon, d. Ibl. 137. Op dit punt laat Adela's boek ons echter iu het onzekere.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1878 | | pagina 248