TWEEDE A E DEELING.
De Bank van leening.
27
1. Uitwendige geschiedenis.
Eerst in 1636 slaagde uien in de oprichting van eene
staasleenbankwaarover men gedurende 18 jaren gedelibereerd
had. Nadat in 1634 a) wederom eenige heeren nit den Raad
waren gecommitteerd geweest om "met zoodanige anderen in
//het stuk van commercie ervaren en met eenige van de no-
//tabelste kooplieden van de stad die zij zullen gelieven te ver-
//zoekenhet sedert jaren gebesogneerde te examineeren
'en te overwegen of eene bank van leening voor de stad voor-
deelig en profitabel zou wezenen nadat men uit het rapport
van deze gecommitteerden, in de raadszitting van 16 •Januari
1634, verstaan had, dat zij verscheidene van de notabelste
negotianten van de beurs gehoord hadden, die gesamelijk ge
oordeeld hadden dat zulke banknoodzakelijk tot bevordering
van de commerciegroot profijt aan de stad en inwoners
zou toebrengen werdna rijpe deliberatie en na lectuur van
de order die //te Amsterdam wordt gepractiseerdeenpariglijk
besloten //dat men hier in deze stad ter bekwame plaats
//daartoe te dispicieeren zal laten prepareeren eene bekwame ge-
//legenheid tot het erigeren van eene bank van leening, ten
//gerieve en dienst van alle personen die dezelve van doen zou-
"den mogen hebben." Men zou de weduwe en erfgenamen
van de Eloeano doen aanzeggen, dat zij, zes maanden na
den 1 Maart e. k. van het tafelhouden zouden moeten afzien
overeenkomstig het laatste accoord met hen gemaakt. Toorts
werden de gecommitteerden gelast een concept en ordre te ma
ken voor de op te richten bankwaartoe zij de ordonnantiën
Reg. ten rade9 December.