85
nog zou het ondoenlijk zijn uit hun cijfer de vermoedelijke
bevolking af te leiden.
Rest dus het cijfer der geboorten en dat van de sterfte.
Doch ook van deze elementen van berekening heb ik alleen het
eerste genomen. En welomdat dit het meest constante is
en over een groot aantal jarenveel minder uiteenloopt dan
het laatste, 't welk van velerlei invloeden meer afhankelijk is
dan het eerste. Zoo liepom een voorbeeld uit onzen tijd
bij te brengen, de sterfte in Zeeland, in de jaren 184064
van 1 op 24 tot 1 op 37 uiteen; in Middelburg stierven
in 1830 494 menschend. i. 1 op 29 zielen der bevolking,
maar in 1831 789 d. i. 1 op 17. Het cijfer der geboorten
daarentegen is veel minder uiteenloopendgelijk ik later zal
aantoonenofschoon ook daarop zoowel fysieke als materiëele
oorzaken haren invloed uitoefenen. Men kan echter, bij de
berekening van de vermoedelijke bevolking, dien invloed, welke
zich meestal over een enkel jaar vertoontneutraliseeren door
van de geborenen in een zeker aantal achtereenvolgende jaren
het hoogste en het laagste cijfer af te trekken en het gemid
delde van de overblijvende jaren tot maatstaf van berekening-
te nemen. Of wel men kan doen als Keksseboom die het
cijfer van een gegeven jaar, waarin de geboorten buitengewoon
zijn geweest, wenschende te berekenen, dat jaar buiten bere
kening lietmaar dff geboortecijfers van de tien voorafgegane
en van de tien volgende jaren nam, het resultaat met 20
deelde en de dan verkregen som met den door hem aangeno
men factor vermenigvuldigdede alzoo verkregen som was dan
volgens hem, het vermoedelijk cijfer der bevolking in het jaar,
van 't welk hij die bevolking wenschte te kennen.
Dat het geboortecijfer veel minder uiteenloopt dan dat dei-
sterfte, blijkt o. a. uit een, door mij, uit de sedert 1797
hier uitgegevenNaamlijst der gehuwdengeboren en over
leden personen binnen Middelburgopgemaakten staat van ge
borenen en overledenen in verhouding tot de bevolking over
1823—1872.