102
een voorhoofdsbeen had opgevischt met twee lange hoornen er
aanen eenige jaren te voren eene onderkaak met twee kiezen
er in. Het been met de hoornen had men ongelukkiger
wijze weder in zee geworpen, op het zoogenaamde plaatje van
Zoutelande; de onderkaak, waarvan men alleen wist te zeggen,
dat zij zeer groot was en van voren puntig uitliephad men
verkocht aan den winkelier de Moelker te Breskens. Een
jaar of drie daarna was zij in handen van beenhandelaars over
gegaan die haar met andere beenderen naar het buitenland
hadden verplaatst voor meststof of voor suikerraffinaderijen
ééne kies was echter nog in 's mans bezit en is door mij
evenals de overige beenderen, aangekocht. Het bleek mij de
kies te zijn van een olifant en dat wel evenals de beenderen
zelve ik vertrouw dat het uit de beschrijving en afbeel
ding blijken zal van den Elephas primigeuius. In Junij
van het jaar 1875 vischte men op dezelfde jilaats weder een
groot been op; het was een spaakbeen en in Julijiets verder
op in zee, het onderstuk van een ander dijbeen, dat ook van
de linkerzijde was en dus onmogelijk aan hetzelfde dier kan
hebben toebehoord.
Het vinden dezer fossiele beenderen en de anatomische be
schouwing er vanwaardoor ik tot het besluit kwamdat het
Mammouths-beenderen waren, herinnerde mij een ander groot
been, dat ik ongeveer 7 jaren geleden ook voor het genoot
schap had aangekocht. Ik hield mij toen ter tijde onledig met
op te sporen al wat de opgravingen en uitbaggeringen voor de
aangelegd wordende kanaalwerken merkwaardigs mogten opleve
ren voor de kennis der vroegere bevolking van Zeeland; die
moeite werd niet beloondmen groef en vond niets dan zand
en schelpenschelpen en zand. Ik kwam tot de overtuiging
dat Walcheren in vóórhistorische tijden niet bewoond was ge
weest doch ik spoorde een groot wervelbeen opdat men in
de Schelde bij Vlissingen had opgevischt. Aan de Zeeuwsche
kusten strandenzoo als bekend isnu en dan groote cetaceën
in de verzameling van het Zeeuwsch genootschap worden een