105
vau kleur. Zij hadden de gewone vastheid van de substantia
eorticalis en spongiosa, even alsof zij slechts een vijftigtal
jaren in den grond hadden gelegen. Na langdurig droogen
scheen het alsof in sommige gedeelten de procentische verhou
ding der kalljzouten was toegenomen; de wervel intusschen ziet
er nog uit als gewoon been. Onnoodig intusschen is het op
te merkendat het zich reeds nu laat aanzien dat zij door den
invloed van licht en lucht veranderen zullen, ofschoon misschien
het doortrokken zijn met zeezouten er langen tijd de mikros-
kopische dieren en planten van af zal houden.
Zonder nu in vele bijzonderheden te willen vervallengaan
wij over iets wijdloopiger over de gedaantezwaarte en dimen
sies der afzonderlijke beenderen te spreken.
D IJ B E E N.
Afbeelding T'ïï der natuurlijke grootte.
ldet opgevischte kolossale dijbeen is van de linkerzijde. Tn
gedaante komt het wel wat met dat van den mensch overeen
doch de trochanters zijn minder geïsoleerd; aan ons been zelfs,
waarschijnlijk door afbrekenweinig te ziener is naauwelijks
een hals en de linea aspera ontbreekt grootendeels. Van alle
zoogdieren is het intusschen alleen de olifant wiens dijbeen vol
maakt dezelfde gedaante heeft en dezelfde grootte bereikt, en
wanneer men b. v. de door Cuvieiï, in zijne Ossements fossiles
afgebeelde beenderen van den levenden en van den fossiien olifant
vergelijkt met het opgevischtedan blijkt het dadelijk dat
het in gedaante niet zoo zeer overeenkomt met het femur van
de hedendaagsche Asiatiscbe of Afrikaansche olifantenals
wel met dat van den Elephas primigenius Cuv. De dijbeenderen
der thans levende olifanten zijn in het midden betrekkelijk dun
die van de fossile dik en plomp en evenzoo is het opgevischte
in zijn midden of diaphyse zwaar en sterk. Kenmerkend vooral
is voor den Mammouth het ondereinde; bij de hedendaagsche
Archief IIIe. dl. 2e. at. g