119 van aderen in en aan de holle zijde, nabij het voorhoofds been zag ik eene verdiepingdie ik niet vond aan eenen gewonen runderhoorn. De lengte van deze hoornkern is genieten van de punt, langs de bolle onderzijde, tot aan den uitspringenden beenring, dien men ziet daar waar de hoorn in het eigenlijke voorhoofdsbeen overgaat, 0.490 meter; zijn omtrek aan de basis, vlak vóór dien uitspringenden rand 0.380 m., terwijl daar ter plaatse zijne gemiddelde middellijnen, gemeten vertikaal op de as, zijn 0.135 en 0.112 m. Uit deze laatste cijfers volgt van zelf, dat een doorsnede van den hoorn geen eigenlijk eirkelvlak vormt maar een ovaal de grootste der twee middellijnen loopt van voren naar achterenin de rigting dus van hetgeen men bij hoornen gewoon is de breedte te noemende andere middellijn die van boven naar onderen loopt, vormt dan de zoogenaamde dikte in onzen hoorn stond dus de breedte tot de dikte als 135 tot 112 of als 120 tot 100. De hoorn weegt 4.80 kilo; een stevige hoorn-kern van het Zeeuwsche runderras met een geëvenredigd deel van het voor hoofdsbeen er aan weegt slechts 4 hektogram of 12 maal min der. Zonder nu nog mede te rekenendat de hoorn zeker specifiek ligter geworden is zou dit gewicht ons eenicj regt geven om aan te nemendat het dierwaaraan die hoorn behoort heeftvele malen zwaarder moet geweest zijn dan een gewone os. De grootte van den hoorn en zijn gezelschap, de Mammouths beenderen wettigen ons natuurlijk tot het besluitom den tijd waarin het dier moet geleefd hebben te doen opklimmen tot de hooge oudheidzoo al niet tot het zoogenaamde ter tiaire tijdperk der geologen dan toch tot liet begin van het quaternaire. De runderen zelve hebben wel later geleefdmaar de Mammouthen waarschijnlijk niet. De natuuronderzoekers hebben intusschen uitgemaaktdat er in die lang vervlogene eeuwen in onze streken van den aardbol reeds onderscheidene soorten of geslachten van rundereu leefden. Verschillende ge-

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1878 | | pagina 365