121 niets zekers omtrent de soort op te maken; het zijn elementen die met de kunne en den leeftijd in verband staan. Sommige schrijvers hechten waarde aan de rigting, die de horens innemen doch ook hierop is weinig te vertrouwenhet zal in oude tijden wel gegaan zijn als nu, dat bij dezelfde soort van run deren de rigting verschilde. Br schijnen o. a. twee kenmerken te bestaandie priscus van pri- migenius onderscheidenvooreerstde gedaante van het voor hoofdsbeen. Het voorhoofd was namelijk bij de soort, die men primigenius genoemd heeft, vlak, plat, zelfs hol; daarentegen bij Bos priscus bolrondachtig over verschil in achterhoofd zal ik niet spreken omdat onze hoorn zonder achterhoofd is. De beslissing hieromtrent is onzeker omdat het stuk voorhoofds been, dat aan den hoorn gebleven is, naauwelijks 20 c. m. lang is. Is het echter geoorloofd uit dit beenstuk te besluiten tot het geheele been, dan zou het pleiten wel niet voor een holmaar toch ook niet voor een bol voorhoofden dus eerder voor primigenius. Het tweede kenmerk, door H. van Meyer in zijne uitge breide boven aangehaalde verhandeling opgegeven, zou bestaan in de verhouding van de breedte tot de dikte der hoornen; bij primigenius zou in den regel de breedte de dikte overtreden en bij priscus gewoonlijk de breedte minder zijn dan de dikte. Ik zeg in den regelimmers uit de cijfers zelve van dien schrijver blijkt, dat er uitzonderingen bestaan. Wij herinneren, dat men breedte noemt de diameter van voren naar achteren dikte de middellijn van boven naar onderende dwarse. II. van Meyer geeft ons de dimensies op van 4 hoornen van primigenius, die aan de basis gemiddeld 37 c. m. omtrek hadden, hunne breedte was gemiddeld 140 tegen 100 c. m. dikte, terwijl hij van nog 7 of 8 andere primigenius hoornen de rela tieve breedte opgeeft, 118 tegen 100 c. m. dikte. Yoor Bos priscus geeft hij als gemiddeld op 124 c. m. breedte en 1 25 c. m. dikte, derhalve zouden de laatste rond of ovaal zijn, maar ovaal in eene andere rigting dan bij primigenius. In de opgaven komen Archief IIIe. dl. 2e. st. 9

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1878 | | pagina 367