122 verschillen voordoch zoo wij ons aan het gemiddelde houden en bedenken dat onze hoorn 120 c. m. breed tegen 100 c. m. dik isdan komen wij tot het besluit dat de afmetingen voor primigenius zouden pleitenindien de hoornen van priscus altoos zoo cirkelrond en de andere altoos zoo ovaal zijn geweest. De woorden breedte en dikte schijnen intusschen aanleiding te geven tot verwarring; sommigen noemen de dikte hoogte, een woord dat eigenlijk alleen te pas komt in sommige positien van hoorn en kop. De hoogleeraren de Eremery en Reinwardt hebben indertijd twee fossile runderhoornen beschreven en afge beeld beide in ons land in of onder veengrond gevonden x) de een bij Eembrugge, de andere in 1825 bij Genemuiden; de eerste was 10, de tweede 35 c, m. langer dan de onze, en die van Genemuiden was zelfs aan de basis 3 c m. grooter in omtrekdie van Eembrugge 6 c. m. minder. Beide worden tot primigenius gerekend 2) en hebben dan ook ovale hoornen; de diameters zijn van dien van Eembrugge 124 tegen 100 van dien van Genemuiden 133 tegen 100. De Eremery noemt zulke hoornen compressaandere waar het ovaal juist omge keerd verloopt depressa en hij zegtdat in de hem bekende hoornen de middellijn der hoogte merkelijk grooter is dan die, welke zich van voren naar achteren uitstrekt. Nu komt de Genemuider hoorn in proporties van diameters met onzen opgevischten hoorn overeen en die van Eembrugge volgens de Eremery weder met die van Genemuiden ergo beide met den onzen en er vloeit dus uit voort, in strijd met de woorden van de Eremery zeiven, dat de diameter van voren naar achteren de grootste zijn moet. Deze tegenstrijdigheid is al leen te verklaren uit de onbepaaldheid van de uitdrukkingen breedtediktehoogte, voor en achter bij hoornen. Wat de Eremery hoogte noemde, heet bij Meyer en mij breedte en b Verhand. le. kl. Kon. Ned. Inst., deel 3, 1831 en deel 8, 1840. Wij zagen intusschen boren dat de heer Staking een te Eemnes gevon den hoorn tot priscus rekent.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1878 | | pagina 368