2
mouthsveld zou kunnen noemen vooral indien men de zeker
heid had, dat de plaats, waar men de overblijfselen van die
dieren gevonden heeftook hunne woonplaats is geweest. Maar
zijn zij daarentegen in lang vervlogene eeuwen daarhenen ge
spoeld dan moet toch die diepte aan hun geologisch tijdperk
beantwoord hebben hetzij dat die diepte toenmaals zee of land
zij geweesten dan is toch ook de naam van mammouthsveld
wel te verdedigen.
De twee later gevondene beenderen lagen ook in den mond
der Schelde, in dat mammouthsveld. Tk meen, dat het geoor
loofd is van deze, evenals van de vorige eene korte beschrij
ving te gevenom daardoor mijn oordeel te regtvaardigen
dat het ook mammouths-beenderen zijn.
De rib dan was in de lengte, door uitdrooging of door
werktuigelijk geweldgespleten het voorste deel scheen gedeel
telijk en het achterste of wervel-deel scheen geheel afgebroken
te zijnzij was uitwendig met zeekorsten bedekt en bevatte
inwendig schelpjes en zeeklei met de gewone diatomeën en
overblijfsels van microscopische zeediertjes van de laagste orden.
Zij woog bijna kilo en was 1.50 m. lang bij een omtrek
van 25 tot 30 c. m.
De Schelde kan ook overblijfsels van walvischaardige zoogdieren
cetaceën opleverendie op de kust van Zeeland in vroe-
gereu tijd verongelukt zijnzoo liet men mij in den zomer van
1876 nog een ontzettend groot been zien, dat men vóór West-
kapelle had opgevischten dat ik ofschoon het voor mij moeilijk
te determineren was meende te moeien houden voor het ach
terhoofd van eene reusachtige cetacé. Men zou dus met alle
regt kunnen vragen of ook de onderhavige rib in plaats van
eene olifantsrib niet veeleer die van een walviseh is geweest
maar dan zou ik om mijne meening te staven er op kunnen
wijzendat de ribben van cetaceën breed en plat zijn terwijl
daarentegen de onze zoo goed als rond was.
Het andere been is door de heupkom dadelijk te herkennen
als een regter heupbeen. Die heupkom heeft de gewone insnij-