8
waarde (Gelderland) en dat overblijfsels van dat dier aan de
Leppe gevonden zijn. Uit die streken of uit België kon onze
hoorn door overstrooming herwaarts gekomen zijn en een ren
dierhoorn zijn. Het was evenwel geen rendier, dat dien hoorn
gedragen heeftimmers de rendierhoornen hetzij zij met één
stam of onmiddelijk met twee beginnenloopen altoos in cirkel
ronde en vertakkende geweijen uitdiezoo zij zich lepel- of
schoffelvormig uitbreiden dat alleen aan hun uiteinde aan de
kroon, doen. Van de vele afbeeldingendie Cu vier {ossements
fossilespl. 165), er van geeft, is er geene enkele die met
onzen hoorn overeenkomt.
Het reuzenhert draagt in de wetenschap verschillende namen,
bijv. dien van den Ierschen eland of den Ierschen elk en dat
niet omdat zijn gewei op dat van een eland geleek, maar om
dat elanden tegenwoordig de grootste en sterkste herten zijn.
Iersch heeft men hem genaamd, omdat men in dat land ver
bazend vele fossiel gevonden heeft trouwens vele daarvan
zullen ook wel aan gewone groote herten hebben behoord
zoo vele zelfs, dat men volgens Leonhaed x) na den slag
van Waterloo uit hun gebeente een brandstapel opriglte voor
een vreugdevuur. Beter en gebruikelijker dan ook zijn de
namen van Cervus megaceros of eurycerosdie daarenboven beter
het eigeuaardige van dat dier uitdrukken immers het schijnt
niet zoo zeer een reusachtig groot hert geweest te zijn als wel
een groot hert met reusachtige hoornen.
Ik geloof nietdat onze hoorn aan zulk een dier moet wor
den toegekendomdat hij niet met de mij bekende afbeeldin
gen overeenstemt. Ik keu wel niet de jeugdige vormen van Me
gaceros maar het is wel zekerdat de jonge geweijen typisch
op die van volwassen dieren zullen geleken hebben. He Mega
ceros nu had evenals het edelherteen gewei met eene vrij
lange stangen deze eindigde alleen aan haar bovenstuk lepel-
vormig. Daarenboven had die stamwat vooral kenmerkend
Geologie, door E. M. Bhma Amst., III, bl. 813.