12 hoorn niet slechts gewichtig is voor de kennis der aloude fauna van deze streken, maar dat ook de wetenschap er belang bij heeftomdat het nog altoos uitgemaakt moet worden of de aloude elanden van de hedendaagsche verschildenwelke afwij kingen men aantrof en hoe jeugdige hoornen er uitzagen. Ik zal daarom den hoorn eenigzins naauwkeuriger beschrijven maar eerst ietsvooraf laten gaan van de kenmerken der geweijen van den tegenwoordigen eland. De eland heeft tot kenmerkdat op een ronden stam zonder oogspiets eene zeer breedebij volwassen dieren tweevou dige schoffel of blad staat met vele kortenaar voren gebogen takkenterwijl er geen enkele naar achteren loopt. De ge weijen zijn tusschen de takken bijkans tot boven toe met been- stof gevuld en vormen daardoor de schoonebreedeblad- vormige schoffelsdie de elanden zoo zeer van gewone herten of rendieren onderscheiden, en hun in Duitschland den naam bezorgd hebben van Schaufel-hirschen. Vergelijkt men nu de afbeelding van onzen hoorn met dien van een eland, zooals men die in de plaatwerken afgebeeld ziet of met een gewei in natura, dan is er oppervlakkig be schouwd weinig overeenkomst. Doch deze komt, naar mijn ge voelen te voorschijnwanneer men de wijze nagaatwaarop zich elandshoornen ontwikkelen en de afbeeldingen vergelijkt van dieren die omstreeks vijf jaren oud zijn. Evenals alle hertenhoornen ontwikkelen zich ook die der elanden op eigen aardige wijze. In het eerste jaar ontstaat de basis of zoogenaamde rozen stok op deze groeit in het tweede een stam of spietsdie ongeveer een voet lengte heeft en eerst in den volgenden win ter afvalt. Langzamerhand krijgt het gewei takken maar nooit ontspringt er een zijtak vlak boven de basis. De stam verdeelt zich gaffelvormigzoodat er twee deelen ontstaandie gedu rende de geheele ontwikkeling door eene eenigzins diepere insnij ding gescheiden blijven en die beide tusschen de takken met beenstof worden gevuldzoodat er' reeds in het vijfde jaar

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1878 | | pagina 396