16 weegt 3,75 kilo De substantia ossea begint te verkalkendoch de organische stof ontbreekt nog nietintusschen zal het niet lang duren of de hoorn zal splijten. De reeds vermelde zeekorsten van Bryozoen omgeven den hoorn in zijn geheel; hij moet dus eenigen tijd bloot gelegen of uit den grond uitgestoken hebben. Yergis ik mij niet, dan behoort dit fossiel tot de zeldzame, misschien kent men nog geen tweede eveneens gevormde exem plaar. Op zich zelf reeds is een fossiel van Alces wegens het schaarsche voorkomen er vanmerkwaardig en dat te meer om dat het uit den zeebodem afkomstig is. Het zou daarom ge- wenscht zijn de ware vindingsplaats met groote naauwkeurigheid te kunnen opgeven; maar dat is mij onmogelijk, daargelaten tochdat men van den wijden mond der Scheldemen zou kunnen zeggen van de zee, niet de juiste plaats kan opgeven, zijn daarenboven de Arnemuidsche visschers er de mannen niet naar om positief en logiesch mede te redeneren. Die overigens vertrouwbare mannen hebben mij medegedeeld, dat zij den hoorn hebben opgehaald tegenover Vlissingen nabij en vóór het in het voormalige Staatsvlaan deren gelegene zeedorp Breskens, niet ver van de groote sluis, tusschen het zoogenaamde bankje of plaatje van Breskens en eene andere nog kleinere zandbank, die ook nabij den wal ligt. Ik vermoed, dat dit het zoogenaamd bankje van Cadzand is, dat, naar ik meen, ongeveer 8 meters onder laag water ligt. Beschouwt men nu de hydrographische kaart der zeegaten van de monden der Schelde, die door den kapitein luitenant ter zee Blommendaai, op last van het departement van marine in 1865 is opgemaakt en bijgewerkt, dan leert ons die ver dienstelijke arbeid dat daar ter plaatse de Schelde bij gewoon laag water eene diepte heeft van 20 meter op sommige plaat sen van 29ja zelfs van 32diepe geulen dus die zich vormen of gevormd hebben tusschen de zandbanken. In zulk eene geul op eene diepte dus van 20 of meer meters moet men den hoorn hebben opgevischt.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1878 | | pagina 400