37 Lus, te Amsterdam door de Cocq en Erwelters in Januari (1589?) opgemaakt 1). Welke beslissing de Staten van Zeeland in dezen genomen hebben is mij niet geblekendoch zoo als gezegd ishet leenen door koopliedenop zulke bezwarende voorwaarden van intrestbetaling, kon dezen slechts in gevallen van den uitersten nood dienen en het uitleenen op zoogenaamde kleine panden zal wel steeds de voornaamste bemoeiing van de tafelhouders geweest zijn. Dit werd geheel anders toentengevolge van de ingevoerde onderscheiding tusschen kleinemiddelbare en groote panden de intrest van sommen boven f 500 in plaats van 32^- of 21f pCt., slechts 8 pCt, bedroeg, gelijk ook bij de Leenbank te Middelburg sedert hare oprichting het geval was. Tan daar dat de werkkring van deze bank, van den aanvang af, grootendeels eene andere geweest is, dan die wij ons gewoon lijk van eene leenbank voorstellen. Men leende niet slechts kleine sommen op panden van geringe waarde uitmaar ook zeer vele groote tegen pand van allerlei koopwarenjuweelen rentebrievenobligatiën en andere schuldbewijzenja zelfs van huizenlanderijen en andere onroerende goederen. Dit laatste werd, bij eene resolutie van burgemeesters, schepenen en raad, van 15 October 1639, uitdrukkelijk verklaard de bedoeling geweest te zijn van het 7e artikel der Ordonnantie van 1636. Zij verklaarden daarin, bij forme van ampliatie te verstaan en te arresteeren//dat het voorsz. zevende arti- //kel van de gemelde ordonnantie, gelyk dagelijks ten aanzien //van alle panden en roerende goederennaar luid van dezelve //indistinktelijk wordt geobserveerd, zoo mede in regard van //alle vaste en onroerende goederenals ervengrondenhui- //zen cijnsenrenten en anderen geene uitgezonderd in //het toekomende preciselijk zal worden onderhouden en ge- Verg. over deze kwestie Veegens. bl. 85 en 86, en Zurck Cod. bat. op het woord leenbank.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1878 | | pagina 41