40
door zijn stedehouder-generaal in Holland en Zeelandden
heer van Lannoy, en den hem toegevoegden raad ten aanzien
van het innen van geldendie ten behoeve der algemeene
dijkagie van Schouwen moesten worden opgebragt, doch wegens
gerezen geschillen niet werden betaald.
Uit die beschikking blijkt dat er verschil was ontstaan
over hetgeen in de gemeene rekening van Schouwen (door
Philips van Bourgoxdië in zijn privilegie van 13 Maart
1425 voorgeschreven) moest worden opgenomen; Jan van
Hodenpijl namelijk, hier genoemd dijkgraaf principaal en
(zooals uit een na te noemen document blijkt) een der am-
bachtsheeren in Schouwenbeweerdedat daarin ook uitga
ven moesten worden vermeld, die de regering van Zierik-
zee daarin niet wilde hebben, dewijl deze naar hare mee
ning niet mogten gebragt worden ten laste van het ge
meene land (den polder in zijn geheel) en vroeger nim
mer betaald werden uit de algemeene kas; dientengevolge
bleven achterwege de stortingen of de betaling der bijdra
gen voor 't geen ten nutte der gemeene zaak moest worden
verrigt en onbetaald de loonen reeds ten nutte der dijkagie
verdiend, men vreesde dat ook de noodige gelden zouden
ontbrekenom te verrigten wat vóór den aanstaanden win
ter wilde de polder geen gevaar loopenvolstrekt gedaan
moest worden.
Dit had aan zekere gedeputeerden van Zierikzeedaarbij
handelende namens die stadaanleiding gegevenom zich tot
den graaf te wenden met eene klagt tegen hendie de re
gering (het beheer) hadden over den poldermet de bede
tevens, dat de graaf hierin zou voorzien, door scherpelijk aan
te schrijven hen die het regiment (beheer) hadden der dijkagie
namelijk Jan van Hodenpijl 'principaal dijkgraaf en die
voorschreven van Zierikzee (vermoedelijk de door de stad Zie
rikzee aangestelde heemraden.)
De graaf zond dit smeekschrift, ingesloten in den brief,
dien hij gesloten deed toekomen aan zijn genoemden stedehou-