41
der-generaal, met den last, om hierin met 's graven raad
voor Holland en Zeeland provisioneel te voorzien.
De stedehouder en de raad voldeden aan dien last door
te bevelen, dat onmiddelijk zullen worden geïnd de gel
den die buiten twijfel moeten worden besteed voor uit
gaven in de gemeene rekening te verantwoorden wegens de
dijkagie in haar geheeldoch dat de gelden, waarover het
geschil loopten die vroeger niet zijn geïnd of ontvangen
ten behoeve van het gemeene land(den polder in zijn geheel)
wei zullen worden ingevorderd doch voorloopig gesteld in
handen van den rentmeester van Beoosteu-ScheldWillem
Bolle, tot dat de graaf zelf omtrent het geschil zal hebben
beslist.
Uit de grafelijke ordonnantie, die nu volgt, zal nader
blijken, waarin het geschil bestond.
Den 4™ October daaraanvolgende nam Philips van Boub-
gondië een besluit, waaruit blijkt dat hij in Junij te
voren eene beslissing had uitgesproken omtrent hetgeen in de
gemeene rekening van Schouwen zou mogen worden verantwoord
doch dat de opposanten Jan van Hodenpijl c. s. daaraan
niet wilden gehoorzamenwaardoor de graaf verpligt werd
andere maatregelen te nemen.
Daarom gaf hij den 4 Oct.
1°. bevel aan zijn eersten deurwaarder of officier, om
Jan van Hodenpijl, dijkgraaf en zijn gezworenen, onder
dijkgraven en verdere medestanders op straffe van zware
boeten, te verbeuren aan hem graaf, te sommeeren, om bij
het aanhooren en raadplegen over de gemeene rekening van
hetgeen door hen en anderen is gedaan ter zake der dijkagie
van Schouwen alleen voor goed te houden (goed te keuren)
de in die rekening verantwoord wordende uitgaven van aarde
aan de dijken gebragt en de loonen en arbeid der arbeiders en
werkliedendie aan de dijkagie hebben gewerktzonder daarin
ook voor goed te houden of te doen opnemen eenige andere
kosten of uitgavenen voor het geval genoemde personen niet