48
vrije gemeten de bijdragen voor den polder in handen te krijgen en
waren dientengevolge verpligt als eischers de onwillige ambachts-
heeren voor het Hof van Holland en Zeeland te dagvaarden.
De ambachtsheeren beweerden bij het hof, dat de baten op
die gemetendie zij noemden overambacht 1) hun niet mogten
worden ontnomen, dewijl de ambachtsheeren in Schouwen als
eene inkomst der ambachten steeds hadden genoten op het
overambacht al de seüingen of omslagendie, hetzij als bede
of schothetzij voor gemeene rekening des polders als anderzins
van die gemeten geheven werdendie bekend stonden in het
rentmeesterboek van Beoosten-Scheld.
De verweerders werden op grond der ordonnantie van 26
Maart 1460 door het hof in het ongelijk gesteld en dus de
bevoegdheid erkend van den graaf, om als landsheer bij ordon
nantie ook zoodanige gronden met polderlasten te bezwaren
die vroeger daarvan bevrijd gebleven waren. Het staatsreg-
terlijk karakter der polders werd dus toen reeds gehuldigd.
De verweerders hebben evenwel van deze regterlijke uitspraak
terstond op den graaf geappelleerd.
Uit deze sententie blijkt ook nog, dat te dier tijde gewoon
lijk om de twee of drie jaren een omslag over de gemeten
gedaan werd voor uitgaven in de gemeene rekening des polders
te verantwoorden. Dewijl het gewoon onderhoud der dijken
regtstreeks door de geërfden geschiedde, gold die omslag ook
alleen wat overigens voor den polder in zijn geheel moest wor
den uitgegeven en was vermoedelijk om die reden een jaarlijk-
sche omslag minder noodig.
Den 20 December 1470 had plaats de sententie definitif of
uitspraak van Kakei, van Bouugondie naar aanleiding van het
door ambachtsheeren ingesteld appel van bovenvermeld arrest
van het Hof van Holland en Zeeland.
1) Overambacht is de meerdere grootte van het ambacht boven die, waar
voor het voor schot en bede bekend stond in het rentmeesterboek van Beoos
ten- of Bewesten-Schelde.