50
van schot en bede en wel voor zoolang, als de eerste schot en
bede en precariedie nu geldende zijn of nog geconsenteerd zul
len wordenloop zullen hebbenonder bepaling evenwel
1°. dat ook ambachtsheeren gelijke vrijdom zullen verleenen
van 't geen deze als zoodanig pretendeeren te mogen heffen
(hetgeen blijkbaar betrekking heeft op het bedrag van schot
en bede, dat zij ten eigen profijte heffen van het zoogenaamde
vrije- of over ambachtwaarvan aan den graaf of souverein geen
schot of bede betaald werd;
2°. dat die van Schouwen niet alleen den geteisterden dijk
zouden herstellendoch ook maken de drie inlagendie men
voornemens was te maken; en
3°. dal die vrijdom zou ophouden zoodra mogt blijkendat
men door verzuim den principalen dijk (den zeedijk) of de inla
gen liet verloren gaan of drijven, zoodat het zeewater tot in
de inlagen stroomde.
De graaf achtte het dus toen reeds noodig maatregelen tegen
zorgeloosheid of het roekeloos verlaten van den nog zeeweerenden
dijk te nemen.
In dit octrooi wordt er op gewezendat onder de regering
van Philips en Karei, (grootvader en vader der tegenwoordige
gravin Maria) reeds gelijke vrijdommen waren verleend aan die
van NoordbevelandStavenisseOestendeOudekenskerke (Hoe-
dekenskerke en van Wummighen?
Hoewel het mogelijk is, dat na den vrijdom in 1427 ver
leend voor zes jaren (boven reeds vermeld) door de graven die
tot 1480 regeerden ook aan Schouwennog vrijdom van schot
en bede is verleend (waarvan mij evenwel niets is gebleken en
waartegen ook zou pleitendat in dit octrooi wel gewezen
wordt op dergelijke vrijdommen door Philips en Karei, verleend
aan genoemde polders, doch niet op die aan Schouwen ver
leend) wordt boven bedenking door dit en de latere verleende
octrooijen gestaafd, dat Schouwen van het jaar 1480 tot het
laatst der 16° eeuw door de graven onafgebroken en steeds in
klimmende mate met vrijdom van statenlasten is begunstigd