52 die toen zelf als graaf was opgetreden, schout, bailluw en schepenen van Zierikzee in die bevoegdheid bevestigd. Het kan zijndat ook in deze zaak het verlangen om aan ZieriJczee gunst te bewijzentot het verleenen van dit octrooi den graaf heeft aanleiding gegeven, doch het is aannemelijk dat de wenschelijkheidom die jurisdictie te onttrekken aan hen, die aan de ambachtsheeren in de vijfde-deelen ondergeschikt waren, en waardoor het krachtig optreden van burgemeester en heemraden werd verlamd, daartoe heeft medegewerkt. Den 18 September 1487 werden die van Schouwen, uitge zonderd de parochiën van Burgh, Clauskinderen en Westland, vermoedelijk dewijl die lagen buiten de dijkagie van den polder Schouwendoor Maximiliaan en Phii ips geoctrooijeerd met den vrijdom van de helft van schot en bede van drie grooten per gemetdie onlangs door de Staten van het land van Zeeland te Middelburg over de gemeten waren geaccordeerd, zoolang die schot en bede loop hebben zouonder voorwaarde 1°. dat de edelen en ambachtsheeren in Schouwen ook zou den kwijtschelden de helft hunner regten en vrijheden in dezelve bededie zij heffen over het zoogenaamde overambacht of vrijeen 2°. dat de penningen uit deze gratie of kwijtschelding ten goede komende zullen worden aangewend tot conservatie der dijkagie, inlagen en andere noodzakelijke werken. Deze gratie was eigenlijk geene nieuwe, doch slechts beves tiging van die in 1480 reeds verleend, toen reeds kwijtschel ding werd geschonken van de helft van schot en bede den graaf geconsenteerd of later te consenteren. In het document wordt gewag gemaakt van den zeer bedreig den toestand van den polder, vooral in de nabijheid van Borren- damme en van de groote rampen in de laatste jaren voorge vallen. Men vindt daarin vermeld, dat, indien er niet spoedig in werd voorzien, het te vreezen was, dat de parochie en kerk van Borrendamme, gelegen op een hoek van voorschreven land, zou verloren gaan en het leggen eener inlaag allernoodzake-

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1878 | | pagina 438