61 rende het beheer over den polder meer en meer tot zich te trekkeneen niet geheel onpartijdig oordeel over de handelingen der collegiën van dijkgraven en gezworenen der vijfde-deelen heeft uitgebragt en het bestuur dier collegiën als wanbeheer heeft voorgesteld, doch men mag ook niet voorbijzien, dat zij in 1510 met de aanstelling van opperdijkgraafdijkgraven enz. niet werd geoctrooijeerd, dan na een den keizer uitgebragt rapport van gedeputeerden der drie staten van Zeeland, die zeggen zich goed en deugdelijk te hebben geïnformeerd. Ook mag men niet voorbijziendat genoemde rentmeester (Jeuonimus van Sekooskebke) zijnde één der ambachts- heeren in Schouwenblijkens zijn geheele rapport en advies jegens de regering van Zierikzee en regenten van den lande van Schouwen geenszins gunstig, ja! eer vijandig gezind was, en juist de activiteit der collegiën van dijkgraven en gezwo renen der toen bestaande vieren-deelen (uitgezonderd van het poortambacht) zeer verhief ten koste van genoemde regering, die te dier tijde (1563) voigens hem de zeewering van het poortambacht, (welke door die regering uitsluitend beheerd werd) in veel slechter toestand onderhielddan de zeewerin gen der overige vieren-deelen door de collegiën van dijkgraven en gezworenen werden onderhouden. Wat in dezen waarheid moge geweest zijnhet is wel niet te betwijfelen, dat de polder Schouwen bij de groote rampen, die èn vroeger èn niet minder ook later dien polder hebben getroffengroote schade moet geleden hebben door de zeer te betreuren slechte verhouding, die gedurende een zoo langdurig tijdvak blijkbaar heeft bestaan tusschen de verschil lende elementendie zamen geroepen waren dien polder te beheeren en den gemeenschappelijken vijand te bestrijden In 1511 werd aan de westzijde van Suytkercke een inlaag- dijk gelegd, lang 165 roeden, breed in aanleg 8 roeden en op de kruin 15 voeten, hoog 16 voeten, en spoedig daarop (namelijk in 1518) moest men weder overgaan tot het maken van een inlaagdijk lang 258 roeden, tusschen den hoek van

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1878 | | pagina 447