64
verloren en daardoor 400 der kloekste zeelieden en vermaardste
piloten (zoo leest men in het document) omgekomen waren
zoodat de rijken even arm geworden waren als de armen.
De huizen, die één of koee jaren geleden nog 100 vl.
waard waren kon men niet meer voor 30 vl. verkoopen.
Bij octrooi van 30 Mei 1526 werd door keizer Karei, Y de
vrijdom van de tweede helft van schot en bededie door hem
bij het vorig octrooi reeds was verleend voor 1520 en 1521,
en die, zooals uit dit octrooi blijkt, daarna nog voor drie jaren
was verlengd, weder verlengd voor een tijdvak van vier jaren,
aanvang nemende met 1 Januarij 1525.
In dit document wordt vermeld, dat de keizer, bij bedoeld
(vermoedelijk in 1522 verleend) octrooi, waarbij die vrijdom
voor drie jaren weder verlengd werd, aan zekere commissarissen,
in het bijzonder aan den heer van Male (in 1521 door hem
tot opperdijkgraaf benoemd) had opgedragen, om met regenten
van den lande van Schouwen al het mogelijke aan te wendenom
meerdere rampen te voorkomen.
De verlenging van den vrijdombij dat octrooi weder voor
vier jaren verleend, geschiedde, om met te meer kracht te
kunnen uitvoeren de werken, die door genoemden heer van
Male tot bestrijding van den aanval der stroomen op de
oevers waren aanbevolen.
Uit het document blijkt tevens, dat de welvaart van Zierik-
zee zeer tanende bleef, dewijl de haven door het verlanden der
Gouwe geen commoditeit meer opleverde, waardoor de vreemde
kooplieden uitbleventerwijl van de 48 groote schepenwelke
die van Zierikzee vóór 6 jaren nog haddenten hoogste nog 4
waren overgeblevenwanneer die behouden te huis mogten
varen. De armoede in die stad was daardoor zóó groot, dat
bijna de helft der huizen onbewoond was en het beste huis,
staande op de bekwaamste plaats (aan de bruggen of aan de
markt, zooals in het octrooi vermeld wordt), eene jaarlijksche
huur van 20 Karolus-guldens niet gelden zou.
Er wordt ook nog in vermeld, dat op 5 April 1526 aan