67
werken onvermogend geweest waren, om liet geweld van dezen
op de oevers te beteugelen.
Vermeldingswaardig is ook, 't geen in dit document voor
komt, dat de keizer den rentmeester van Beoosten-Scheld be
veelt om het zoogenaamd penninggeld ad 1 groot VI. per
gemetdat men jaarlijks den dijkgraaf (vermoedelijk den op-
perdijkgraaf) betaalt, en welk penninggeld ook de kloosters,
kapittelspastoors, vicarissen, kerkmeestersheilig eg eest-meesters
outaren en andere geestelijke schuldig zijndoch hetwelk
eenige der geestelijkheid in Schouwen en anderen o?iwillig
waren te voldoenvan deze in te vorderen en te geven aan
den dijkgraaf, om het in zijne rekening te verantwoorden
terwijlindien daartegen verzet mogt worden gedaanden rent
meester werd gelast, om zonder eenige aarzeling te verhalen
op de goederen en genietingen dier geestelijken of geestelijke
stichtingen het halve schot en bedewaarvoor bij dit octrooi
vrijdom werd verleend, en wel ten behoeve der dijkagie.
Er wordt in dit document ook nog melding gemaakt van
eene inspectie gedaan door 's keizers gecommitteerden van Bor-
rendamme langs de zuidzijde tot den mageren dijk (welligt den
meel- of middeldijk tusschen Schouwen en Burgh en West-
land liggende).
Ook komt er nog in voor, dat de kosten voor het onder
houden der zoogenaamde kaveldijken toen bedroegen 11 a 12
stuivers (55 a 60 cent) per gemet.
Door den stormvloed van 5 November 1560 bezweken de
Schouwsche dijken aan de zuidzijde op verscheidene plaatsen
en werd Schouwen gedeeltelijk overstroomd.
De bewoners van Zierikzee gaven het voorbeeld aan de tot
wanhoop gebragte bevolking van het platte land, om de bressen
in de dijken tusschen Borrendamme en Zuidkercke te herstellen.
Zie Waterbouwkundige aanteekeningen bovengenoemd bl. 75.
De stormvloed van 2 November 1562 berokkende nieuwe
schaden aan de zeedijken langs de zuidzijde van Schouwen en
den 27 Maart 1533 moest weder besteed worden het leggen