72 De onmiddellijk- aan zee grenzende duinen mogten op zware straffen niet worden beweid. De keizer verbood ookdat voortaan nieuwe landen (nieuw te bedijken polders) op den polder Schouwen zouden afwate ren en geene andere dan die aan wien dat met regt en rede nen competeert (eene heilzame bepalingdie men helaasblij kens de in latere tijden gesloten overeenkomsten tot afwatering op den polder Schouwen maar al te zeer heeft uit het oog verloren). Nog vaardigde hij strenge bepalingen uit tegen hen, die, wanneer de Mok geluid werd, in gebreke bleven aan den dijk te komen met glui, koorde- en kruiwagensspaden en zulk geweerals voor de dijkagie kan dienen, of die onwillig mog ten zijn, om het bevolen werk te verrigten. De grond tot herstelling van den dijk mogt niet worden gehaald binnen twee roeden van de zate van den dijk. Bovendien stelde hij goede regelen vast voor het doen van rekening en het prompt en spoedig betalen der aangenomen werken. In het bijzonder beval de keizer het verhoogen van den zeedijk van Borrendamme tot 's Keer ar endshaven met drie voeten waarbij de dijk van buiten moest worden aangezet en van binnen aangelegd naar den eisch van het werk en wel uit te voeren in 1533. Yoorts ook, om in 1533 den zeedijk beginnende bij thuis van Pieter de Gil'er tot Zuidkerke zoodanig te verhoogen dat het laagste gedeelte gelijk is met het hoogste gedeelte van dien dijk. De nol in den os (vermoedelijk het nog bestaande ossenhoofd) zou men mede nog in 1533 moeten beslaan en betuinen met rijs en steen, zooals het behoort, terwijl men in 1533 en 1534 aan de noordzijde in de dijken, die nu slapers zijn, de gaten zou moeten stoppen en die dijken brengen ter be hoorlijke grootte en hoogte. Ook zou men nog in 1533 den dijk bij de stad van de

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1878 | | pagina 458