76
den ouden dijk in de nabijheid der beide vorige nog een derde
val plaats hadwaardoor de zeedijk over eene lengte van 8
roeden geheel en over eene lengte van 18 roeden tot in de kruin
wegvielwelke drie vallen (zoo wordt er vermeld) tot één val
en gat geworden zijn.
Bovendien had in Augustus 1537 een val plaats gehad
tegenover de inlaag tusschen s Keer ar endshaven en Zuidkerke,
die in 1534 gemaakt was, en wel omstreeks de helft dier
inlaag, waar men vóór het wegvallen nog 8 a 10 roeden
buitendijks kon gaan. Dit viel alles weg met den dijk, waar
van niet meer dan 4 voet van de kruin bleef staan, terwijl
waar de teen des dijks was geweest de val 80 roeden lang was.
Op 25 October 1537 had zuidwaarts van 's Heerarends-
haven naar Borrendamme ook nog een val plaats gehadmede
op de helft der inlaagdie daar was. Die val ging langs
den zeedijk door over eene lengte van 63 roeden, zoodat het
geheele dijksstaal wegviel en te gronde ging. Yóór dat hij
plaats had kon men van den teen des dijks zeewaarts nog 40
roeden gaan, doch al dit voorland viel met den dijk iveg. De
val was diepwaar hij begon (aan den rand van het weggeval
len voorland) 13 vademen; in het midden 9 vademen en waar
het dijksstaal was geweest 7 vademen zoodat wel 8 gemeten
lands was verloren waren.
In November 1537 had nog eene oeverafschuiving plaats
tegenover den toren van Zuidkerkezoodat men uit den zee
dijk nog slechts 50 roeden zeewaarts kon gaan, waar men
dit vóór het wegvallen nog 70 roeden kon doen. Die af
schuiving was langs den oever lang 35 roeden.
In een tijdvak van nog geen zeven maanden ('21 Junij
153718 Januarij 1538) hadden dus aan de zuidzijde des
polders niet minder dan vijf grootê dijkvallen en één belang
rijke oeverafschuiving plaats op minstens drie verschillende ge
deelten van den polder.
Men vreesde, dat er nog meer dijkvallen zouden volgen en
daardoor (zoo luidt het document) de zee gemeen worden met