78 1°. in hoeverre het noodig was, om tusscben de inlagen, ge maakt in 1533, 1534 en 1535 weder nieuwe inlagen te maken 2°. zoo ja, of het niet mogelijk zijn zou die zóó te maken, dat daardoor de dorpen en kerken van BriesJcerke en Zuid- kerke niet werden buitengedijkt 3°. of het ook noodig was bij Roede of Roode omtrent Bor- rendamme een inlaag te maken; en 4°. bovenal of bet maken dier inlagen niet vermeden kon worden door het maken van hoofden en andere werken. Deze commissarissen zouden naar bevind van zaken ordon- neerenwat er geschieden zou. Bij onderzoek schijnt gebleken te zijn, dat het buitendijken van Brieskerke en Zuidkerke onvermijdelijk was. De keizer heeft daarop bij dit octrooi vrijdom verleend van de eerste helft van schot, zooals die reeds lang was verleend en nu nog loop had tot 1540, voor nieuwe 18 jaren na ex piratie van den loopenden vrijdom en van de tweede helft voor een tijdvak van 6 jaren na expiratie van den loopenden vrij dom (1540), onder bepaling evenwel, dat in die tweede helft niet zou begrepen zijn't geen bij de staten van Zeeland was geaccordeerd of geheven werd tot betaling van 's lands renten en ook dat de penningen dezer vrijdommen besteed zouden worden voor de noodzakelijkste buitenwerkenals hoofden, ber men en anderetot conservatie en verzekering van het land te maken, en dat de penningen, die verder daarvoor noodig zou den zijn en ook voor de inlagen, zouden worden omgeslagen over de breedte op de gemeten binnen de dijkagie liggende en daarvan afzonderlijke rekening gehoudenwaarvan het dubbel zou moeten worden in handen gesteld van den opperdijkgraaf om in de rekenkamer van Holland bewaard te worden. De keizer verbood ook uitdrukkelijk, dat bij het maken van inlaagdijken de zeedijken zouden worden geabandonneerd bevelende, dat men die buitendijken met de vóórwerken voort durend zou blijven onderhouden tot dat dit door oever afschui ving of dijkvallen niet meer mogelijk zou zijn.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1878 | | pagina 464