80
oogenschouw had genomenen dit hem aanleiding had gege
ven om bepaalde personen te committeerendie zouden die
nen van advys omtrent de aan te wenden middelen tot con
servatie van den polder zonder het maken van meerdere inlagen.
Het blijkt niet, of zoodanig advys is uitgebragt en zoo ja,
welke middelen men tot bereiking van dat doel meende te
moeten aanwendendoch wel blijkt hetdat men het denk
beeld om geen inlagen meer te makenheeft moeten prijs
geven, toen van 2 Maart2 April 1541, en dus in een
tijdsverloop van slechts één maand, op drie verschillende pun
ten des polders vier ontzettende grondbraken plaats hadden
waardoor het maken van drie inlagen onvermijdelijk werd.
Hoewel men niet wist, waar men het eerst beginnen zou
dewijl het op elk der drie punten even noodzakelijk was, be
sloot men evenwel in dit jaar (1541) door een inlaag te ver
zekeren den val tusschen Zuidkerke en Brieskerkewaardoor
die beide dorpen met kerken zouden worden buitengedijkt
(hetgeen dus na het in 1538 verleende octrooi vermoedelijk
nog niet gedaan was). Deze inlaag is vermoedelijk die, welke
volgens de meergenoemde Waterbouwkundige aanteekeningen bl. 7 6,
wordt vermeld als aanbesteed in 1541 waarvan de inlaagdijk
strekte van den westwaartschen bout van de laatste inlaag
nabij Suijtkercke tot den oosterschen hoek van de inlaag van
Brieskerke, die eene hoogte verkreeg van 18 voeten bij eene
breedte in aanleg van 9 roeden, en op de kruin van 16 voeten.
Op de beide andere punten zou men bij provisie den zeedijk
zooveel mogelijk met rijs en steen verzekeren, hopende in het
volgend jaar ook op die plaatsen het land door inlagen nog
beter tegen ondergang te kunnen beschermen.
De grootte des polders binnendijks was toen reeds tot 20000
a 21000 gemeten verminderd.
De iu 1541 te maken inlaagdijk werd besteed voor eene
som van f 42,000.
Naar luid van het octrooi zouden de buitenwerken in dat
jaar bovendien nog eene uitgaaf vorderen van 12000 a