85 deeltelijk weder overstroomde en in 1554 bij Borrendamme een inlaagdijk werd gelegd, lang 198 roeden. Den 15 Mei 1554 vaardigde keizer Kakel Y eene akte van non praejuditie uit, waarbij hij verklaarde, dat de heffing van zes grooten Ylaamseh per gemet vrij of onvrij tot de bede van f 30,000 "hem voor den oorlog door de staten ge accordeerd, niet strekken zal in praejuditie der aan die van Schouwen vroeger verleende vrijdommen van schot en bede. Om der gevolgen wil hadden regenten van den lande van Schouwen zich tot den keizer gewend met het verzoekom zoodanige verklaring ten faveure der geërfden in Schouwen te geven wegens den zoozeer bedreigden toestand des polders. Dat zij dit niet zonder redenen hadden gedaan blijkt uit het volgend octrooi. Den 30 April 1555 werd door keizer Kakel Y naar aan leiding van een verzoek van regenten van den lande van Schouwen weder een octrooi verleend. Blijkens dit stuk was de rentmeester van Beoosten-Scheld van meening, dat niettegenstaande de akte van non-praejuditie van 15 Mei 1554 de extraordinaire bede van 6 grooten den keizer verleend ook door die van Schouwen verschuldigd was, hetgeen regenten van den lande van Schouwen aanleiding gaf den keizer nader te verzoeken, dat ten minste de geërf den of grondeigenaars in Schouwenop grond van vroegere privilegiënzouden worden vrijgesteld van de lielft in die 6 grooten ten hunnen laste gebragt wordende, en dat de weder helft ten laste der baanders (gebruikers) komendewanneer die niet kon worden vrijgegeven, eerst met Paschen 1556 zou verschuldigd zijnterwijl die volgens de bede verschuldigd zou zijn tusschen Paschen en Pinksteren 1554. Bij dit octrooi beschikte de keizer door geërfden vrij te stellen met uitzondering evenwel der vroon- en andere landen, die niet in de generale hosten der dijhagie dragen. De voor de baanders gevraagde vrijdom schijnt niet verleend te zijn ten minste het octrooi vermeldt zulks niet.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1878 | | pagina 471