87 dom der tweede helft bij octrooi reeds gegeven tot St. Jan 1561, voor nieuwe 21 jaren en daarenboven nog eene sub sidie in geld van ƒ31000 eens te ontvangen, waarvan de lielft uit te keeren met Kerstmis 1560 en de wederhelft met Kerstmis 1561. Door den koning werd hierop beschikt: 1°. door te geven vrijdom der eerste helft van schot en bede, nog loop hebbende tot 1577, voor nieuwe achttien jaren en dus tot 1595 2°. verleende hij verlenging van den vrijdom der tweede helft van schot en bededie afliep met St. Jan 1561 mede voor achttien jaren en dus tot St. Jan 1579; bonder voor waarde evenweldat met St. Jan 1560 alleen kosten en ongelden aan dijkeninlagenbuitenwerken en anderen te doen zouden omgeslagen worden bij der breedte en niet schots- gewijzezulcx (zoo luidt het octrooi) dat binnen den voor schreven lande van Schouwen over de gemeten nijet ont vangen en sal worden, dan waterpenningsche wijze, zonder ijemant daarinne te supporteeren of aen te sien en voorts alle buitenwerken vóór BorrendammeRodee^t Helhuijsken 's Keraertshaven en van daar verder west noordwest op zouden worden onderhouden en voortgezet, zooals deze vóórtijdendoor zekere commissarissen des konings waren geraamd volgens de akten (documenten) daarop geëxpedieerden aan die van Schouwen geleverd. Door vele oeverafschuivingen en dijkvallendie in de voor afgaande 80 jaren hadden plaats gehad, en de noodzakelijk heid daardoor ontstaanom door het maken van inlagen al meer en meer gronden buiten te dijken, was het vijfde- deel Zuidland in grootte zooveel verminderd, dat het slechts 1300 gemeten meer bevatte. Dit vijfde-deel was daardoor te klein geworden, om op zichzelf staand te blijven. Daarom werd het (zooals vermeld wordt bij Boxhorn op Reigers berg I, bl. 305) bij consent van de staten van den lande van Schouwen in 1558 opgeheven; een gedeelte daarvan werd

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1878 | | pagina 473