102
zou kunnen laten overhalenom aan die waardijkers binnen
dijks gronden aan te wijzen ter aardhaling ter hunner meeste
commoditeit en dit te eerder, dewijl eenige onderdijkgraven en
gezworenen zekere kwade, onnutte en onvruchtbare gronden be
zaten die even als de andere met polderlasten waren bezwaard
en hun meer schade dan voordeel opleverdenwelke gronden
zij zich gaarne ter uitputting of uitgraving zouden doen aan
wijzen om daardoor van de onkosten der polderlasten te wor
den onthevenen waardoor tevens de dijken met geene behoor
lijke spijze en dus met slechten grond zouden worden hersteld
welk een en ander zou leiden (zoo leest men in het recueil) tot
irreparabel verlies van denzelven lande.
Aan het slot van dit recueil wordt ook nog vermeld, dat
in 1563 de polder belast was met 505 vl. erfelijke renten
'sjaars. opgenomen tegen den penning XII, waarvan aan de
poorters toebehooreii 481 15 schellingen of in kapitaal
5781 terwijl de landlieden daarvan bezaten 23 5 schel
lingen bedragende in kapitaal 275.
Na hetgeen aan het einde van boven omschreven recueil om
trent opperdijkgraaf en onderdijkgraven en gezworenen is ver
meld, mag evenwel ook niet onvermeld blijven, hetgeen voor
komt in het vroeger reeds vermelde rapport en advys den
12 September 1563, (dus slechts ruim 2 maanden na even
genoemd door de regering van Zierikzee gearresteerd recueil)
uitgebragt door den rentmeester van Beoosten-Scheld Jeronimus
van SeROOSKERKE.
Deze toch zegt in dat rapport, dat na het overlijden van
den opperdijkgraaf Ere de rik van Renesse heer van Male
in 1538, hoewel door den keizer bij opvolging weder als
zoodanig waren aangesteld Jan Suijs Pz. en na diens over
lijden in 1552 Lieven Jacobsz". Huijbert, bij de regering
van Zierikzee voortdurend het streven heeft bestaan om met
terzijdestelling van den opperdijkgraaf zich meer en meer van
het beheer des polders meester te makenbewerende te zijn
de oversten (de opperbeheerders) en daaruit houdende en kee-