127
Dit meende ik u reeds duizendmalen te zeggen, en telkens heeft
de vrees mij wederhouden dit geheim is u reeds bekend
uit den brief, dien ik aan uw broeder geschreven hebbe; ik
weetdat gij hem gelezen hebtdoch al hadt gij dat papier
nimmer voor uwe oogen gehadmijn gedrag omtrent u sinds
eenen geruimen (tijd) heeft het u maar al te duidelijk gezegd.
De vaersjes, die ik u vóór drie of vier j aar gegeven hebbeen
die gij mogelijk al spottende met den maker verscheurd hebt,
waren hunnen oorsprong aan de tederste liefde verschuldigd.
Ja, mejuffrouw, toen beminde ik u, en gij verachtte mij.
Jonger van jaren zijnde, en dus minder doorzicht hebbende,
was ik nog altoos vermetel genoegom mij met uwe bezittinge
te vleien. Maar ach! welras verdween alle hoop; er deed
zich een minnaar opdien gij uw hart gaaften die ver
schoon mijne vrijmoedigheid uw hart onwaardig was. Denk
nietdat een teleurgestelde liefde mij dus doet sprekenneen
mejuffer, geloof mij, indien het voorwerp van uwe liefde uwer
waardig geweest wareik zou uwe keuze gebillijkten alleen
mijn ongeluk beweend hebben. Maar ik zal zwijgen van iets
dat u te meer tegen mij verbitteren zou.
Toen al mijn hoop vervlogen wasverkeerde mijne liefde in
eene zuivere hoogachting; niet zelden was ik sprakeloos in uwe
tegenwoordigheideen enkele zuchtdiemijns ondanksmij
ontglipte, getuigde van hetgeen in mijne ziel omging. Dikwijls
vreesde ik, dat mijne houding verraden zou 't geen mijne ziele
poogde te verbergenen zoudt gij van dit alles nimmer
iets ontdekt hebben?zoudt gij nimmer eens gedacht heb
ben hij is ongelukkig
Hetzelfde oogenblikwaarin ik hoordedat uw minnaar niet
meer waskwam het denkbeeld mijner eerste liefde in volle
kracht in mijne verbeeldingmaar het verdween zoodra ik met
mijne gedachten alle* omstandigheden beschouwde. Doch hoe
mijn verstand ook pleitte, mijn hart zegepraalt ik bemin u -
ach! dat deze bekentenis u niet beleedige! ik wil u om
geene wederliefde smeeken, mijn toestand verbiedt het mij. En