129 Een maand of wat later zong hij der moeder zelve het vol gende klinkdicht toe AAN DE MOEDER VAN FILLIS. Gij zijt nog moeder, ja, en ziet ge uw dochter weenen, Ziet gij heur bleek gelaat misvormd door stille smart? Hoort gij die kloppingen van heur gefolterd hart? Gij hoort die doch gij wilt aan haar uw hulp niet leenen Gij zijt geen moederneenuw liefde is reeds verdwenen Of, mint ge uw dochter nogwaartoe zoo lang gemard Verbreek dien boozen strikwaarin gij zijt verward Verbreek diendrijf den dwang gekluisterd voor u henen Omoederstil het leed van uw rampzalig kind Misdeed mijn Fillis dan omdat zij teder mint Dan leeft de boosheid zelfs in 's Hemels reine hoven Ja, stil mijn Fillis leed, verdrijf heur bittren rouw, Eer uw geprangd gemoed te spade roepen zou Ik schonk mijn dochter 't licht, om 't zelf weer uit te doven I" (1781). En aan zijne Eillis luidde het, terzelfder tijd, bemoedigend en sterkend: Wanneer dc vreugd van twee gelieven Langs rozepaden treedt Wen zij hun hart niet voelen grieven Door pijlen van het leed Dan zeker is dees woelige aarde Geen plaatse van verdriet, Maar zij beseffen ook de waarde Van 't heil der liefde niet. Men schat op hooger prijs die dingen, Die men met moeite erlangt, Dan 't geen men zonder folteringen Uit vrije hand ontvangt. Jaliefste Filliswij gevoelen Hoe groot de liefde zij De dwang zet, door zijn hevig woelen, Ons moed en krachten bij. O'k denk nog aan dat laatste stondje Toen ik mijn Fillis zag Waarin ik op haar purpren moudje Schier zonder leven lag Archief 111°. dl. 3». st. 9

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1878 | | pagina 517