130
Toen gloeide en blaaktemeer dan immer
Het vuur der zuivre lust;
O, lieve Fillis! nimmer, nimmer
Wordt deze gloed gebluscht
Mijn Fillis, schoon ik dagen, weken,
Uw bijzijn missen moet
Zoo 'k u een oogenblik mag sprekeu
Wordt al mijn leed verzoet.
(1781).
Hij bezong haar tevens in het volgende van de blijdste
stemming getuigende dichtjen
Voor Fillis klopt mijn hart alleen;
Zij is 't van al de jonge schoonen
Wier beeld, zoo vol bevalligheên
Altijd in mijne ziel zal wonen.
Haar heb ik in mijn eerste jeugd
Reeds tot mijn hartvriendin verkoren
Nadoor haar wedermin verheugd
Heb ik haar eeuwig trouw gezworen.
Mijn Fillis aangezicht is rond,
Haar voorhoofd glad en hoog verheven;
Ue wellust schijnt op haren mond
De min in haar gezicht te leven
De lachjes zweven af en toe
Op hare zachtgebloosde kaken
En doen mij dikwerfblij te moè
Het zoet der eêlste vreugde smaken.
Haar snoepig oogje wenkt mij aan
Wanneer ik bedel om een kusje
En nauw heb ik mijn lust voldaan,
Of 't wekt mij weder lustje op lustje
Als zij me eens van ter zij belonkt,
En kwijnend lacht met loddrige oogen,
Straks lig ikdoor de liefde ontvonkt
Op haren boezem neêrgebogen.
Dan streelt mijn hand haar zacht gelaat,
En daalt, al streelend, zachtjes neder,
Tot daar haar minnend hartje slaat
Odan drukt Fillis mij zoo teder