131 Dan kussen, kleven mond op mond, Dan voel ik karen boezem zwoegen; Dan sterven, in dien blijden stond, Wij schier van louter zielsgenoegen. Dan sluit de min haar oogjes dicht Hoe lieflijk gloeyen dan haar wangen Ik blijf, met een verrukt gezicht, Al kussend aan die sehoonheên hangen. Hoe zoet is 't minnen voor de jeugd De liefde is recht mijn lust en leven Maar Fillis kan alleen de vreugd En 't leven aan mijn liefde geven. (1781). Uit deze beide jaren dagteekenen ook de volgende uittrek sels door van Sonsbeeck uit zijne brieven aan Fransje voor ons bewaard. 1. Waarlijk, ik bedroef mij, dat ik zoo weinig menschen ont moet, die waarlijk menscb zijn! Hoe weinig, die een waar denkbeeld hebben van de ware liefdeDe tedere hartstochten staan ten doel aan de spotternijen der ongevoeligen. Menschen die hunnen jeugdigen leeftijd met de vuilste en strafbaarste wellustigheden doorgebracht te hebben zien, in een hoogen leeftijd, met een nijdig oog neder op zulke jongelingen, die, der deugd en der liefde getrouw een onverdeeld hart en een onbesmet en onverzwakt lichaam aan een meisje aanbieden. Zij gevoelen hunne minderheiden onze eigenliefde is groot. Er zijn immers andere meisjes genoeg!" zegt uwe moeder. Hoe laag is dat denkbeeldvoor mij is er geen meisje in de gansche schepping dan mijn dierbaar Fransje. ■2. Gij zijt te verstandigFransje om niet begrepen te hebben dat de redevoering van den heer V op vele plaatsen gansch niet voldoende was. Hij stelde de plichten der kinderen vrij

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1878 | | pagina 519