135
en voetspoor een dagboek op nahieldaan 't welk men zijn
geheimste gedachten en indrukken zocht toe te vertrouwen. Ook
Bellamy hield zich daar in dezen tijd mee bezigen ving
zijn bespiegelingen met een ontboezeming tot Lavater zelf,
na kennisneming van zijn „geheim dagboek", aan:
Den 26 November. Diepdenkende en gevoelige Lavater!
Uwe dagelijksche aanteekeningen hebben mij uit mijnen sluimer
gewekt. Hoe streng zijt gij tegen u zeivenGeen enkele feil
blijft onverschoond. Hoeveel tijds zoude ik niet noodig hebben
zoo ik mijne uitspattingen daaglijks »wilde aanteekenenen echter
hoeveel nut zou mij dat toebrengenHoe beschaamd zou ik
worden, wanneer ik aan het einde van elke week mijn ge
houden gedrag, als in de tegenwoordigheid Gods, naging. Hoe
zou het mij aanzetten, om mijne rekening hoe eer hoe beter
voor mijnen goddelijken rechter te vereffenen. Ongevoeligheid
afkeerigheid, en ij delheid houden mij onder het geweld der zonden
gekluisterd. Vertoont mijn gewisse somtijds den aakligen toe
stand van mijn hart eens voor de oogen van mijn verstand
welras schuift mijn verbeelding een gordijn voor dat naar tafe
reel en maalt verlokkende schilderijen. Vliegt somtijds de ge
dachte mijner sterflijkheid eens als een bliksem door mijne ziel,
even zoo schielijk wordt de gedachte geborenGij zijt noch
jong!'1 Dwaze gedachte! Hoe nietig, hoe zwak zijn wij!
een enkel toeval maakt ons onbekwaam tot eenige verrichtingen
een enkele omstandigheid belemmert onze redelijke ziel in hare
werkingen. God, welk een schepsel is de mensch
Dezen dag heb ik de waarheid van onze menschelijke zwak
heid op het duidelijkst beschouwd. Mijn waarde moeder woonde,
nog dezen morgen, den statelijken godsdienst bij; zij was nauw-
lijks uit de kerk thuis gekomen, of zij werd overvallen van
een hevige koorts. De koude was geweldig. //Hoe gelukkig
ben ik", zei ze, //dat ik nog het vermogen hebbe, om mij
bij zulke gelegenheden te kunnen weldoen; ik heb, God zij ge
dankt! nog voorraad genoeg, om mij te dekken en bij te ver-