137
geweest ware! Op welk een wijze hoorde ik de leerredenen
der predikanten? Met een geopend hart? met een heilbegeerig
oor met een begeerte om gesticht te worden Helaaszonder
gevoel! zonder opzien tot God, den grooten insteller des rust-
dags, en dikwijls met God-onteerende gedachten
De kerk met schaamte doe ik deze bekentenis, mijn
hart! de kerk was menigmaal voor mij een plaats van zin
nelijke, van vervloekte verlustiging; daar zworven mijne
gedachtenvoor de aldoordringende oogen der Godheiddoor
paden der zonde en der ijdelheid. Trof de leeraar nu en dan
eens mijn aandacht, 't was alleen door zulke plaatsen, die,
door haar schoone voorstelling, den kieschen smaak behagen
moesten. Hoe genegen was ik te spotten op het hooren voor
stellen der eenvouwige beoefenende GodzaligheidMijn ver
dorven hart trachtte zich eenen andereu weg ter zaligheid te
banen en Ugroote MiddelaarU verloor ik geheel uit het
oog!
O Jezus, geef mij kracht en licht,
Om niet meerals voorheenvan 't rechte spoor te dwalen
Laat van uw glansrijk aangezicht
Een straaltjen in mijn boezem dalen!
Op Uo Goëlis 't gebouw
Der zaligheid gevest, en Gij zult nimmer wijken
Aidoe dan Uwe liefde en trouw
Aan mij een armen zondaar blijken
Den 26 November 1780, des avonds te zes uren. Zoo
na alweer een dag van mijn vluchtig leven voorbij! Een
rustdag! maar ach! hoe heb ik hem doorgebracht! Her
denkt het, mijne ziele, en teeken het tot uwe bescherminge
en verbeteringe op! Gemelijk verliet ik dezen morgen het
bed ging bij het vuur zitten rookte mijn pijp en
bij dat alles vergat ik Hem, door wiens goedheid ik het mor
genlicht aanschouwdeGruwelijke nalatigheidIk kleedde
mijom ter kerk te gaanen dit was ook het eenige
voorbereidsel, dat ik maakte. Een geruimen tijd was ik in