140
moede de dood mijne Fransje dit alles deed mij
wakker blijven. Eindelijk sloot de slaap mijne oogen, en ik
sliep gerust tot des morgens te zeven uren.
Den 27 November. Een nare dag voor mij, veel onaange
naamheden zoo van mij zeiven als van buiten.
Den 30 November. Van vijf tot zes uren gaf ik een bezoek aan
13(roes). Wij spraken over de waarheid der physiognomiekunde
over het al te dikwijls onvoorzichtig oordeelen van de aange
zichten der menschenover het zeer duidelijk sprekende in
sommige fysiognomiën. B(roes) zeide mij dat hij zeer bedrogen
was in zijne gedachte over een jongen, die, zooals hij meende,
een voorkomen en uitzicht haddat veel schranderheid aan
duidde; doch dat men hem gezegd had, dat deze jongen zeer
onvatbaar wasenz. Dat deed mij thuis komendeeens opzet
telijk denken op die zoogenaamde schrandere uitzichten.
Is een oogdat in eene gestadige beweging isnu het eene
dan het andere voorwerp met een vluchtigen blik beschouwt,
is zulk een oog het kenmerk eener schrandere en vlugdenkende
ziel? Dikwijls wordt het er voor genomen. Volgens mijne
gedachten eerder het bewijs eener nietsdenkende ziel. Mogelijk
zal een helder, schoon, en starend oog de schanderheid van den
geest vertoonen Dikwijls jamaar ook dikwijls niet. Ik
heb opgemerktdat de zucht om te behagen bij de vrouwen al
menigmaal een glanseen voorkomen aan het oog geeftdat
in den eersten opslag een gunstig denkbeeld van hare schran
derheid doet opvatten. Dit heb ik waargenomen bij zulke,
waarvan ik verzekerd was, dat zij geene schranderheid bezaten.
Bij mannenwièr eigenliefde hun een groot gevoel van hunne
waardigheid inboezemtziet men hetzelfde verschijnsel. Maar
is deze gelijkheid zoo groothoe zal men haar dan onderschei
den? Menschenkennis en opmerkinge zullen ons den weg
wijzen.
Dikwijls ziet men een menschwiens oogen ons een schran
dere ziel schijnen te vertoonenen hij is niet schrander.
Mogelijk zou het karakter van dezen man de beoordeeling be-