145 zijn gedachten uitte, openbaart. Met welk een ernst zien wij hem de hem wachtende levenstaak beschouwen, met welk een kinderlijke gehechtheid aan zijn moeder, met welk een vurige en reine liefde voor de uitverkorene zijns harten bezieldBij wie zulk een zelfbespiegeling in ijdeltuitige zelfverdieping en behaagzieke zelfvertroeteling of deerniswaarde gevoelzucht ont aardde bij hem bepaalde ze zich tot deze uitstorting van zijn gemoed; en het beste bewijs voor de deugdelijkheid van zijn doen in dit opzicht was zeker, dat hij het bij deze weinige bladzijden liet. Zijn behoefte, zich rekenschap van zijn ge voelens te gevenzijn innerlijkste gewaarwordingen op het pa pier te brengen en voor zichzelf in schrift te uitenwas daarmee voldaanen geen ziekelijke zelfingenomenheid dreef hemzijne zelfbeschouwing voort te zettenhij voelde integendeel zelf al aanstonds gelijk hij 't uitdrukkelijk betuigde dat het hem ondoenbaar zou zijn, ze dag aan dag te vervolgen Van daar dat hij 't dan ook na die ééne week geheel liet varen, en er verder geen geheim dagboekop Lavater's leest meer op nahield Slechts in zijne brieven aan dezen en genen zijner vrienden of zijne liefste ontboezemde hij zich van tijd tot tijd met al de volheid van zijn edelaardig gemoed. Over die liefde zelve vinden wij nog op 30 November 1780 eene aanteekening, waarin hij zijn bekommering over het ge vreesde, doch gelukkig niet bevestigde, beloop eener tijdelijke ongesteldheid ontboezemt //Deze dag gaf mij weinig aangenaams; men vreest dat F geheel ziek worden zal. Die dierbareHoe dikwijls ben ik met mijnen geest bij haar! Hoe dikwijls zucht ik: //God dei- liefde! geef haar een spoedige herstelling!" Hoe schielijk wor den onze voornemens verijdeldonze best geregelde ontwerpen omverre gestootenIk verblijdde mij reeds bij voorraad over den gelukkigen winter, dien ik te wachten stond. Nauwlijks zou er een avond voorbijgaanof ik zou mijne F zien Archief III». dl. 3e. st. 10

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1878 | | pagina 533