155
gij het hem maar opgeven; onder anderen moest hij zoo iets
van de kat schrijven. Het is niet wel mogelijkmaar anders
ik zou hier schoone gelegenheid hebbenom dat lieve beest te
houden. Vaarwel, mijn moeder, eene steeds voortdurende ge
zondheid en stil vergenoegen zij uw bestendig lot
Waarde, geliefde moeder!
ik blijf uw tederminnende zoon Bellami.
Tegelijker tijd aan van der Woordt:
Utrecht, den 1 April 1782, kwartier voor zeven nren.
Tijd heb ik niet, mijn vriend! waarachtig nietDeze brief
moet zoo op het oogenblik ingesloten worden. Nu zou ik niet
geschreven hebben, doch deze gelegenheid was te schoon. Ik
heb uw brief ontvangenzoowel als de aanmerkingen van het
Haagsche Dicht-genootschap. Ik ben thans bezigom een soort
van verhandeling over deze aanmerkingen te schrijven; ik heb
er ten minsten schoonen tijd toe, want ik moet wegens een
dik aangezicht mijne kamer houden; mijn kamer nu ik toch
van mijn kamer spreek isna eene herhaalde tellingbe
vonden groot te zijnvan de deur tot het vensterelf Spaansche
schreden. Op deze kamer houde ik, bij slecht weer en bij on-
paslijkheid, mijne middagwandelingen. De geschiedenis van mijn
kamer, van mijn hospes, en zijn gansche huisgezin, zal ik u
bij eene nadere gelegenheid schrijven. Ik twijfel niet of aan
staanden woensdag, namelijk den 3 April van dit loopende jaar
1782, zal ik een brief van u krijgen. Eer ik dit weinigje
papier, dat nog overig is, bemorse, zal ik uw brief nog eens
inzien; bl. 2: //waarom uw vaderlandsche Ode niet in de Post
(van den Nederrhijn) is geweest?" Op mijn eer, vriend! dat
weet ik niet; maar dat weet ik, dat in n°. 66 zeer duide
lijk te lezen staat, dat het dichtstuk Aan het Vaderlajul, on
der de spreuk Libertatis ergo ten eersten zal geplaatst worden.
Leest gij de Diemermeersche Courant ook? Nu, geef dan wel
acht
Nu heb ik volstrekt geen tijd meer! maar zoo ik u weder