162 venl)e natuur heeft mij een aanleg tot het schrijven van een Tristram gegeven Ha ha, ha Didon Nu iets van Utrecht en van het studeeren. Collegië houde ik in het Grieksch; doch ik heb een bijzonder man gehuurd, die mij viermaal in de week op mijn kamer les komt geven. Dit voedsel heb ik nog zeer wel noodigdoch het kost verbaasd veel geld; en geld, mijn lieve vriend, is iets dat in het geheel geene gemeenschap met mij schijnt te kunnen hebben. De twee zestehalveu, die ik met groote zorgvuldigheid in mijn broekzak geloevesteïnd had, hebben zich op eene lage wijze een doortocht gemaakt, en zijn het ontsnapt. Nu heb ik ook geen zorg meer. En nooit, van der Wookdt, nooit zou ik geen zorg meer hebben maar die vervloekte briefjes Hij die het schrijven van rekeningen uitgevonden heeft, was een der kwaadaardigste van alle de afgevallen Engelen, die den sluyer der menschheid aantrokom de weinige rustdie nog op den aardbol was overgeblevengeheel te verbannen Die vervloekte briefjes! Waarom wordt een anakreontische Ode niet op twintig guldens geschat Ik word hier weer kloekten teeken dat de Sticlitsche lucht mij goed is. De tandpijn geeft mij nu en dan nog wel eens bezoek, doch ik hoop dat zij eerlang haar afscheid zal nemen. Weet gij niet, hoe het met mijn zaken in Yiissingen gelegen is Ik ben er zeer nieuwsgierig naar. Weet gij nietof Broes het beroep zal aannemen Men vreest er hier voor. Gij maakt mij bedroefd omdat gij niet eens aan mij schrijft. Immers zij gij niet boos op mij Ik bid uschrijf toch aan mij anders blijft mij niet overig dan te denkendat gij mijn vriend niet meer zijt. Wie de schrijvers van den Post zijn weet men hier zoo miri als in Zeeland; doch men weet hier vrij algemeen wie Zelandus is. Men heeft hem gewaarschuwd en gezegddat hier velen van de Bngelsgezindeu op hem verbitterd zijnen dat men wel eens op hem kon aanvallen. Wat zijt gij onrustig, mijn vrien den De vuisten van Zelandus zijn door de natuur verstaald en zijn hart belacht de woelingen der lafhartigen

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1878 | | pagina 548