177
Aan Fillis 28 Nov. Mijn kop is bijna afgeschilderdzoo
groot als hij waarlijk is. In 't algemeen zegt men, dat ik
meesterlijk getroffen bendoch ik heb in het portret een ze
keren trek, dien ik niet altijd heb: ik zie zoo wat onverge
noegd, niet zeer vriendelijk. Een mijner vrienden zei, zoodra
hij het afbeeldsel zag: //het is B., maar het is B. met een
gezicht of hij brieven uit Zeeland gewacht en niet gekregen
had'"; en dat was zeer wel geraden. Dat zitten verveelde
mij gruwelijk. Nu dacht ik eens aan u, en mijn gezicht kreeg
een andere plooidan dacht ik aan mijn Vad. Gezangenen
ik zag den schilder aan, of ik hem vernielen wilde. Mijn
oogen heeft hij niet zoo juist kunnen treffen als zij zijnmijn
neus is ook niet spits genoeg, en die neus moet spits zijn, zal
ik Zelandus blijven. Doch dat zal nog verbeterd worden. De
schilder zal mijn kop aan een groot gelaatkenner, die mij niet
kentlaten zien en beoordeelendan zal ik het u wel eens
schrijven, al was het nog zoo slecht.
30 Nov. 's avonds zeven uur.
Kent gij het origineel van dit schaduwbeeldje wel Behalve
dat de neus een weinigje te vlak en te spits isen dat het
voorhoofd wat minder recht mocht zijn gelijkt het vrij wel op
mij. De mond en de kin zijn vrij goed. Mijn kop is thans
geheel af. De onvergenoegde trek, waarvan ik schreef, is zeer
verzacht. Mag ik het u nu zenden?
Aan Boone 30 November
Ik heb niet veel tijd, vriendje! Doch ieder zijn part van
de stokvischvellengij en Noktier zult ieder een weinig ge
krabbel van mij hebben. Het spijt mij dat uw moeder juist
gezelschap had, toen gij aan mij schreeft, omdat gij zonder
vuur moest zitten namelijkWelke dominees behooren er tot
dat partijtje? Ik zou ook wel eens in 't gezelschap van uw
moeder willen zijn wel te verstaan als mijn meisje er bij
was! Dominees, professoren, proponenten, studenten zijn hier
Archief TIP. dl. 3'. si. 12