198
noemt? Behalven u, brengt die naam mij liet meeste genoe
gen aan. Het is thans vacancie; al mijn vrienden zijn vertrok
ken; dit maakte mij wat droefgeestig; ik sloeg aan mijn vriend
(J. M van Yloten (den bekenden patriotschen uitgever) voor,
om eens te gaan rijden; wij namen een fargon, en toen wij
buiten de stad kwamen, wisten wij nog niet waar wij aan zouden
gaan. Eindelijk viel hem in, dat op een dorp, een uur of 4
van Utrecht, een goed vriend van hem woonde, de secretaris
van het dorp. De man bevalt mij niet te breed, doch hij heeft
een allerliefste vrouw. Dat is Zelandusjuffrouw 11 Zelandus
zeide de vrouw; Zelandus! zeide de man, het is ons veel eer
een dichter te leeren kennen, dieIk durf niet schrijven,
Eeansje wat zij zeiden. Zoo op het oogenblik krijg ik een
proef van n°, 7 van mijne Gezangende drukker wacht er naar;
hier zal een fraai vignetje in komen.
Aan dez. 28 April: Sedert verleden week ben ik in Am-
steldam, om beschikking te maken over een plaatje, dat ge
sneden moet worden voor den titel van mijn Vaderl. Gezangen.
Ja, zeker, liefste, moet gij mij uw afbeeldsel ten eersten zen
den. Weet gij, wie het uitgebracht heeft? L. heeft mij gezegd:
P. Noetiek. Wat reden heeft hij daarvoor
Aan dez. 5 Mei: Ja, liefste, ik heb uw afbeeldsel ont
vangen! Lieve Hemel! Is dat uw afbeeldsel? Zijn dat uwe
lieve zachte oogen? Is dat uwe bevallige mond? Is dat uw
kin, die ik zoo dikwijls met verrukking gekust heb? Zijt, gij
dat, mijn meisje? Laat die schilder nimmer zijn ongeheiligde
handen aan de teekenpen slaanEn hebt gij waarlijk men-
schen gevonden, die zeiden dat het gelijkend was? Waarlijk,
Enans.tegij moet zeer nederig zijn, dat gij zulk een ongelijk
geduldig aanhoortDat die onechte zoon der hemelsche schil
derkunst nimmer onder mijn oog komeIs dat het afbeeldsel
van mijn meisje Gij hebt mij verzochtom het (niet) op mijn
kamer te hangenik zal het ook niet doen waarachtig niet