205
De bron der aardsche zaligheid
De min sloop mij ten boezem binnen
En heeft mij ramp op ramp bereid
Mijn ziel kan de allerfelste slagen
Van 't grimmigst ongeval verdragen
Maar liefde ja, 't is liefde alleen,
Die al die grootheid kan verdrukken
En daar ik spot met ongelukken
Mijn heldenmoed in 't voetzand treên 1
Geen vaerzen meerDat gaat ook niet
//Gij bemint immers P., en zij u?" Wel waarachtig!
//Wel nu dan?1' Wel nu dan, is dit genoeg?
Geld! ja, geld! zie daar nog eens, kapitaal, Get.d
Ik wenschtedat hijdie het geld uitgevonden heeftop een
rustbed van gloeyende rijders moest liggen tot een eeuwig
exempelAmen.
Ik ben in geen luim, om thans meer te schrijven; zult gij
het schielijkschielijk doen? Geef de B(kuin) een stuk papier
en eenige pennen present, en zeg eens aan zijn vrouw, dat zij
niet te veel van vod moet praten of dat er eerlang een stuk
zal uitkomen
Z[elandu)s aan Juffrouw de B(ruin).
Groet hen beiden ook den H(engst) en wees hartelijk ge
groet van uwen vriend
Z.
Den 16 Augustus.
Aan Pillis, 1 Oct., uit Amsterdam
Hoe ver ben ik weer van u gescheiden en hoeveel gevoelt
mijn ziel deze scheiding Gisteren ben ik eerst hier aangeko
men: mijn reis is door tegenwind niet zeer voorspoedig geweest
dit maakte mijne droefgeestigheid nog droefgeestiger. Éénen
nacht heb ik in den Haag geslapen. Het schijnt wel, of ik tot
tegenheden geboren ben. Toen ik te Leiden kwam, haastte ik
mijom in de schuit van elven op Haarlem te gaanik zat
op zekere plaats, toen men mij riep, om in de schuit te komen;
met de grootste haast liep ik derwaarts. Wij waren omtrent