208 fidei-commisik ken zulke dingen niet, en mijn ziel heeft er volstrekt geen ooren of oogen voor. Begin van Decemberaan Mens Waarde vriend! N°. 1. Ik ben nog redelijk wel. N". 2. Ik studeer juist niet te veel. N°. 3. Bij gevolg nog geen wei- eerwaardig heer. N°. 4. Van Billis krijg ik zoo op bet oogen- blik een brief; zij is nog wel, maar zoo wat verkouwen. Dat 8ste deel, ja! Hier zal ik zoodra als ik eens wat meer der tijd heb, eens nader over schrijven; ik heb nog geen plan! Uw verzoek wilde ik gaarn voldoen, indien ik kon doch ik vreesen evenwel verzeg ik het niet. Nu, dat Zeetrinmfjedat is een stuk om booze geesten te verdrijven Hij zal nog wel hebben a) Ik heb waarachtig geen tijd meer Ik kom zoo maar eens even aan eerlang kom ik nader Groet den Hengst. Vale! Uw vriend Bet.t.ami. In het begin van December. Aan Br., Dec.Ach mocht ik eens een geheelen avond bij u zijn! Slechts één avond, Bransje Hoe zou mijne ver langende tederheid ontvlammen door uwe kusjesHoe zou mijne geheele ziel aan uwe lippen hangen Maar deze vreugde wacht mij eerst na den afloop van nog een menigte van dagen. O, waren zij zoo vluchtig als de zuchten mijner liefde, die sneller dan een gedachte mijnen boezem ontvluchten! O, mijn geliefde! duizend kleinigheden doen mij aan u, en aan den tijd, waarin ik u dagelijks zag, denken. Onlangs vond ik iets in mijn zak; ik wist eerst niet, wat het was, doch ik herkende het weldra voor het loodje, dat ik, op de Veersche reis, in uw bijzijn ontvangen had. Eensslags kwam die gelukkige dag mij voor de verbeelding: ik zag u aan mijne zijde zitten, ik zag u op de wallen van Veredaar de zon u het wandelen zoo B. bedoelt Berkhey en zijn bekende vers; verg. boven, bl. 184-.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1878 | | pagina 594