209 lastig maakteik voelde nog andermaal die kloppende benauwd heid, die mijn hart gevoelde toen wij 's avonds weder onze stad genaaktenen toen ik met een droefgeestig oog op den gelukkigen dag, als op een aangenamen droom, terugstaarde. En die laatste morgen Omijn dierbare Aan Mens in Dec. Waarde vriend! 't Is of ik vergeten had, immer vrienden in Amsteldam gehad te hebben, en onder die eenen Mens! In welk een langen tijd heb ik niet aan u geschreven Gij hebt mij boeken gezonden en hier heb ik ook nog niet op geantwoord! Het is bijna onvergeeflijk! Doch een kleene schets van den toestand mijner ziel zal het licht vergeeflijk maken. Hier zit ik zonder dat noodzaaklijk stofdat men in de wan deling geld noemt, en dat zijne aanbidders onder alle rangen der stervelingenhelaasheeft. Gij weethoe het met mijne omstandigheden gelegen is; gij weet, met welk een evangelische vertroosting men mij uit Amsteldam heeft laten vertrekken nu ja! dit weet gij alles! Die knagende, dreigende, vloekende, en rustverstorende creaturendie men schuldeischers noemt scharen hunne slagorden van rondomme tegen mijen ik ben, helaas! achter het schild van een goed hart minder veilig, dan een oneerlijkedie zich alleen in het saamgeweven kleed van leugens en bedrog verbergt! en dan zegt men nog, dat deze de beste wereld isNu ja ik geloof het wel Wat zal ik doen? Er zijn onlangs gedichten en proza van Mr. v. A. uitgekomen; hier meende ik, dat de Gezangen mijner Jeugd te veel eer in aangedaan wierd, dan dat dit niet bekend wierde; ik schreef eenige bladzijden; er is hier een boekverkooper gij zult hem denkelijk niet kennen; hij is een kennis van Ond(aa)t(je). Hij zag heten bood er mij vijf ducaten voor. Gelijk een paard, dat sinds zijn inwoning bij zijn tweeden meester nog geen haver gezien heeft, en bij toeval bij eenen welgevulden bak komt zoo jazoo was bet met mij ook: vijf ducaten! uJa, mijnheer, en als Archief IXIe. dl. 3°. st. II

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1878 | | pagina 595