218 vacancie niet geweest heb. Uwe familie is nog zeer welvarend. Wel, hebt gij nu Eillis gezien? Hoe bevalt ze u? Wat oor deelt gij van heur fysionomie? Zult gij mij dit eens zeggen? Van van Alphen! ja, vriend, ik heb verwaand genoeg geweest, om dien Heer in het publiek te vertellen, dat hij in zijne onlangs uitgegeven Mengelingen zoo iets ontleend heeft. Mijn werk zal mogelijkmet het besloten waternog niet in Zeeland zijn. He titel is Aan den Heere Van Alphen, over de onlangs uitgekomen Mengelingenenz. Heenhet zal te laat wordenom aan onzen Pensionaris te schrijven ik bid udoe hem mijn hartelijke groeteen bedank hem voor zijne goedheid voor Bellami eerlang zal ik het zelf in eenen Bellamiaanschen brief doen. Gij hebt zeker nog in Middelburg niets gehoord Ik heb u toen gezegddat ik van den Heere van Ciïters zonder geld moest vertrekken, omdat ik geen testimonia van de professors had. Ik bid uzeg eens aan Ds. Drijfhout, dat ik maar uitstellen zal om het geld te ontvangen tot ik wederkome zoo men dan mij gelieft te betalen; dan heb ik een jaar te goed, dat zal mij met mijne rekeningen wèl komen. Die booze rekeningenZult gij het eens doen? Mijn gansch jaargeld van dat kantoor hangt er mogelijk aan Schrijf mij toch schielijk al was het in drie regels op het een en ander antwoordZoo gij kuntgroet mijn moeder, mijn Eillis, ik kan thans aan haar niet schrij ven. Groet den Eerw. Kuipers en wees gij hartelijk gegroet van uwen Bellami. Den 22 Januari 1784. Aan Eillis, 24 Jan. Vóór drie dagen ben ik van Amsteldam teruggekomen, waar ik heb moeten zijn wijl ik in de groote vacancie te laat gekomen was. Gij weet nog wel, dat ik den brief, waarin ik schreefdat ik niet wel wasbij uaan uwe zijde geschreven heb? Ik heb te Amsteldam een avond door gebracht bij de juffers Bekker en Deken. Lang heb ik ver-

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1878 | | pagina 604