230 Aan Fillis, 29 April. Kuipers heeft gisteren thee bij mij gedronken en gaat morgen weder naar Dordt. Hij heeft mij de tijding medegebrachtdat de Regeering (van Vlissingen) besloten heeft, mij een geschenk voor mijn Gezangen te geven. Gij moest geen predikant wordenzeide hijgij zijt er niet toe geschikten uw talentendie ons vaderland tot eer zouden verstrekkenzult gij moeten begraven. Kon ik u een ampt bezorgen, ai was het slechts van f 800, hoe groot zoudt ge kunnen worden!" Ja, Fransje dat dominee worden! maar, dan wordt mijn ziel bedroefd. Aan dez., 4 Mei. Ik ben nog in 't geheel niet in orde. Als Kuipers weder in Vlissingen komt, zal hij u zeker eene nauwkeurige beschrijving van mijne kamer geven; want hij heeft ze wel opgenomen. Hij begon te lachenzeker omdat mijne kamer er zoo poëtisch uitzietal de stoelen vol met papieren boeken en kleêrenmet één woord het is volkomen een kamer van Bellami. Mijne vrienden vroegen hem: //hoe ziet Fillis er toch uit?" Het is een zeer lief meisje, zeer lief! en zij is, voor zooveel ik weet, deugdzaam. Waarlijk, Bellami, zei Kuipers ik heb wel eens bevreesd geweestEn waarom toch Hat gij F. zoudt vergeten //Wie ik vergeten Neem mij niet kwalijk, zoo ik mij niet bedrieg, zijt gij een vriend van de vrouwen en dan zoover van F.! Uw hart! Bellami, uw hart! maar uw standvastigheid vermeerdert mijne achting voor uIk zou u ontrouw wordenFransje u vergeten? Neen, zoo lang een enkle vonk voor uwen Bel lami in uwen boezem zal gloeyen, zoo lang zal het vuur mijner liefde voor u in dit hart branden Aan Mens in 't laatst van April Ik heb nog geen tijd gehad, om uw uit te geven rijmpje na te zien. Ik zal er niet veel aan kunnen doenanders dan hier en daar een woord veranderen. Gij moet er uw naam maar niet voorzetten. Maar wat wil toch dat ten voordeele

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1878 | | pagina 616