245 gezin? Ik ben thans vrij wel, doch niet al te zeer opgeruimd; dit gebeurt meer en misschien is het voor mijn wezen nood zakelijk. Ik heb sedert eenigen tijd sterk moeten werken; die Spectator, waarvan ik u de Inleiding heb voorgelezen moet binnen kort uitkomendat is te zeggen een eerste stukje. Hebt gij de Proeven voor het Verstandenz. reeds gelezen? Hier heb ik ook weder een tweede stukje van op de pers; zoodat mijn arbeid is als de arbeid van eenen auteur! Wat zegt men in Vlissingen van den oorlog? He berichten dienaangaande loopen zoo uiteen dat men er volstrekt geen staat op kan maken. Wat hoor ik? Zet men de burgerij aan, om zich in den wapenhandel te oefenen? Hoe wordt dit op genomen? Wat zal er van worden? Eer dit doorgaat, bid ik u eerst een voorstel in den krijgsraad te doenom te onder zoeken in hoeverre sommige der HII. officieren het vuur kun nen verdragenzij zouden bijv., om zich langzamerhand aan het vuur te gewennen de burgerij voor hunne huizen kunnen laten vergaderenen uit het zoldervenster commandeerenen zoo van trap tot trap eerst achter het front, vervolgens, met veel voorzichtigheidtusschen de pelotons. Gij begrijpt welwelk soort van bevelhebbers thans voor mijn geest speeltGij moet mij toch veel bijzonderheden schrijven. Van de Vad. Gezangen zijn er maar zeer weinigen meer; ik geloof maar 16 of 20, en dit is zoo goed als op. Het doet mij toch veel pleizier, in zoo een goed blaadje bij de nacie te staan Weldit kan ik immers zonder pedanterie vaststellen want waarom koopt men mijn rijmen? Nu nog een ernstig woordje. Hier, in deze stad Utrecht, woont een heer, die in de Oost-Indiën zoo als men zegt, gewonnen en geboren is. Deze heer heeft eene uitgebreide ken nis van den staat der Compagnie in die gewesten, en gelegenheid gehad, om veel interessante papieren machtig te worden. Dit heeft hem doen besluiten, om dezen schat niet in de aarde te begraven, maar in een koffertje, genaamd De Oost- en West-

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1878 | | pagina 631