Verheven troost! Al sluit geen vriend mijn oog, Mijn vriend gevoelt mijn moede ziel ontglippen! Mijn Brllami! ontvang, terwijl ik leef. Den zegen, die dan sterft op mijne lippen. Dan denk ik nog om u! Dan vliegt mijn ziel Tot God, en leest, met broederlijk verlangen, Op 't blad des tijds eerst 't lot van mijnen vriend, Dan sla ik 't oog op 't krouklen van mijn gangen. Wat godlijk licht bestraalt van ginds mijn ziel, Op vleugelen der Dichtkunst opgeheven? Daar zien we ons weer; daar, door Godzelf vereend, Genieten wij ons zelf en 't eeuwig leven. Dan zien we saam op 't Vaderlaud eeus neer, En hooren 't u nog zijnen dichter noemen En 't nageslacht, met rozen op ons graf, Ons als een beeld der ware vriendschap roemen. Op een treurig e?i avo?id, 1784. Aan van dek Woordt, Jan. 1785. Heil en zegen in het begin van dit jaar, en door 't gansche jaar, en door alle volgende jaren, wenscht Belt.ami aan zijnen vriend van der Wooudt en deszelfs gansche huisgezin, alsmede aan den Vlissingschen geneesheer Baerts Gij maakt het slechtmijnheermij niet eens te antwoorden op mijn brief! niet eens uwe gedachten te zeggen over Roosje! Wat zegt gij er van? Kijk, Roosje is dan, volgens mijne gedachten, een stukje, zoo schoon als ik nooit een gemaakt heb. 't Is, dunkt mij, in een nieuwe manier zeer eenvou dig, en dit is eeu der voorname vereischten der vertelling. Zoodra als het open water is zal ik u een ander ding zenden waarvan gij mij de inleiding reeds hebt hooren lezendoch het blijft toch onder ons, dat ik er aan schrijve, hoor! En daar zal zoo eenige verandering in het huis van mijne schoonmoeder voorvallenAlle de stukken best °/4 laken zullen plaats geven aan de zwaarlijvige folianten der Oudheid Ginder,

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1878 | | pagina 641