257 wagen. Bravo! nu kon ik denken, zingen, zuchlen, over mijn voet klagen, de laudgezichtjes opnemen alles in mijn een zaamheid! Wij hadden nog geen twee uren gereden, toen de wagen reeds vol was. Met dichters? Neen! zij zagen er even eens uit als menschen; mogelijk zijn het menschen geweest; ik meen, dat ik hen ook heb hooren spreken. Halverweg, of iets over halverweg, hielden wij stil aan een herberg; hier zag ik de dochter of het nichtje, dat weet ik niet. Lieve Hemel! zoo een meisje in een herberg! welke oogen! welk een edele eenvoudigheid in het gansche gelaat! welk een schoone evenre dige leestmet één woordwelk een bevallig meisje is het nichtje of de dochter in de herberg iets meer dan halverweg! 't Was nog geen half vier, toen ik in Utrecht kwam, zoodat mijn reis tamelijk voorspoedig geweest is. Thans zit ik weer op mijn kamer, in mijn krukstoel, en schrijf u dezen brief. De weg was uitmuntend goed; ik zou deze manier van reizen ver boven de schuit verkiezenmen heeft er min of meer ge voel van. NB. Ik meen, dat ik mijn muts c. a. bij u gelaten heb; doch houd hem maar tot ik eens weder overkom. Gij zult zeker zoo schielijk geen brief van mij gewacht heb ben; maar ik ben vroeger thuis dan ik gedacht heb, en de Zeeuwsche brieven zijn nog niet aangekomen. Ik zou dezen brief grooter maken maar ik moet nog uit; daar is weder een grap met mijn preek mijn drukker mocht hem zonder kerke lijke goedkeuring niet verkoopennu heeft hij zoo als ik hoor de copie verkocht aan de Waal, die den titel heeft laten herdrukken en op denzelven zetten: in Iïolland. Ik weetniet, hoe de boei zit. Wee, zoo er fouten in de voorrede zijnNu vaarwel; nog dank ik u voor uw vriendlijke gastvrijheid! Ik ben bestendig uw Bellami. Zult gij den Lavater nog wat bewaren Vale. Aan Billis, 31 Jan.: Ik heb een zinking op mijn oogen Archief IIIe. dl. 3e. st. 17

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1878 | | pagina 643