269
het mij dan maar maandag met dat pakje: het briefje is goed.
"Vaarwel! groet uw vrouwtje, en voldoe schielijk aan de ver
zoeken van uwen vriend
Bellamy.
Aan denz., in 't begin van Junij Maar drie woordenHoe
vaart gij, benevens uw gade? Hebt gij de Gezangen reeds
overal verzonden? Als ze overal zoo goed gaan als hier, dan
zult ge er gauw door zijn. Maar hoort eens, man, ik heb
er niet één, en ik kom nog al vrij wat te kort, dat ik, zonder
mijn belang te knijpen, niet voorbij kan; en hier zult ge niets
tegen zeggen. Dus zend mij ten eersten nog tien exem
plaren; ten eersten! anders ben ik er mede gefopt; want ik
moet er verzenden. Aangaande hetgeen ik u van de kopjes
gezegd hebbe, houd gij u maar gek! Yoldoezoo ge
kuntaan mijn verzoek ValeMogelijk kom ikeer ik
naar Zeeland ga, nog eens even bij u aan.
Deze brief is gezonden door de hand Jani, onze medear
beider in Apollo.
Aan Billis, 16 Junij: Zoo even kom ik van den predikstoel.
Overmorgen denk ik van hier te vertrekken, over Amsteldam.
J. M. van Vloten Utrecht, 6 Aug.:
Wel vriend Jacobus! Hoe maakt gij 't al? Hebt gij
't waarlijk zoo drukdat er niet een klein bewijsje van uw
aandenken voor mij afkan? Had ik 't zoo verbaasd druk niet,
met alles aan kant te makenmet heen en weder te reizen
om tocli maar met een ieder af te rekenengij hadt allang een
vriendschappelijk briefje van mij gehad. Weet gij 't al? ik
ben officier geworden onder 't corps jagers? Over een week
of 4 moet ik weg; in die tijd kom ik u en Billis eens opzoe-
Bellamy's Utrechtsche uitgever en vriend (zie vroeger)thaus op 't
puilt om naar Demerary te vertrekken.