271
Aan dez., 22 Sept., uit Utrecht:
De Hemel geve, dat de vorst mij dezen winter niet verhin-
dere, bij u over te komen. Toen ik hier op mijne kamer kwam,
werd ik verwelkomd van twee lieve schepsels, die mij alle vriend
schap bewezen weet gij wie dat waren Twee allerliefste katjes.
Ik was flauw en at een boteram en zij klommen beiden tegen
mij op, en haalden de stukjes uit mijn mond; zij zijn genoeg
zaam altijd "bij mij, en zitten op de tafel, de eene aan de eene
en de andere aan de andere zijde, 's Morgens, als ik koffij
drink, komen zij om een schoteltje melk, en 's middags om
een stukje vleesch. Het eene is bij uitstek fraaigeheel zwart
met vier witte voetjes en een witte borst. Men moge dit kin
derachtig noemenmaar het is mij een lief gezelschap.
Ik moet naar het Genootschapmijn liefsteanders zou ik
langer schrijveu.
Aan dez., ld October:
Mijn hoofd rookt van al het gewoel, dat thans op onze kamer
is. Gisteren was het de dag, waarop de regeering moest ver
zet wordenen datvreesde menzou niet zonder gevaarlijke
bewegingen afloopen. Echter was alles stil, doch de zaken der
burgerij zien er niet voordeelig uit. Dezen middag zal het Ge
nootschap afvuren de stad is vol vreemdelingen en onze kamers
hebben er gedurig ook iets van. Utrecht is volkomen het tooneel
van verwarring. Ik wenschte, dat ik met u op een goed dorp,
ver van alle woelingen verwijderd gerust mijn dagen eindigen
mocht! Dat eeuwige gedruisch van die politieke vrienden ver
veelt mij schriklijk! En zoudt gij weder gaan verhuizen?
Ik wacht de twee barons, die hunne demissie genomen hebben,
straks bij mij. Op de andere kamer is er een levendat men
noch hooren noch zien kanLeidscheHaagsehe officieren bur
gemeesters van Wijk, &c. &c.
Aan dez., 24 Oct.
Maakt u niet ongerust over mijik ben zoo geheel en al